1955: Warme kunstmoeder voor kleine kuikens
Vroeger lag het kuikenseizoen in de koude winter. Om de beestjes goed op te fokken, werden warme kunstmoeders ingezet.
Op deze foto uit 1955 is rechts een zogeheten straalkunstmoeder te zien. Dit was een straallamp voor kuikens. Eieren uitbroeden in een broedmachine, dat had men in die tijd aardig onder de vingers. Maar het opfokken van het gele grut bleek ‘een dingetje’. Vooral omdat het uitkomen van de eieren gepland werd in de koude maanden maart en april.
Toch had ook dat een reden. Legrassen begonnen soms op een leeftijd van zes à zeven maanden al eieren te leggen. Pluimveehouders mikten met de productie op de herfst en de winter, dat waren maanden waarin de eierprijs doorgaans hoog was. Maar wie dan kippen wilde hebben die volop aan het leggen waren, moest dus al in het vroege voorjaar kuikens hebben. Vandaar dat veel eieren juist dan werden uitgebroed.
Introductie kunstmoeder
Om de kuikens warm te houden, werd al snel het fenomeen kunstmoeder geïntroduceerd. Dit waren warmtekappen waar het spul onder kon kruipen. Ze waren er in soorten en maten. Met name de carousselkunstmoeder was populair. Dit was een ronde kap tot een meter doorsnede waar wel 500 kuikens onder terechtkonden. Maar er waren ook rechthoekige zoals op de foto.
Een aandachtpunt was de ventilatie. De hoge hokwanden hielden weliswaar tocht buiten, maar in combinatie met de warmtekappen verhinderden ze ook de toestroom van verse lucht. Ook het regelen van de juiste temperatuur was niet altijd makkelijk. Er zaten nog geen sensoren of andere moderniteiten in de kunstmoeders, het kwam aan op het oog van de boer.