Biggenvoer met minder ruw eiwit kan bijdragen aan het beperken van speendiarree, zoals voerfabrikanten dat ook toepassen in voeders rondom het spenen. - Foto: Koos Groenewold VarkensNieuws

Vertering van eiwit allesbepalend bij speendiarree

De vertering van ruw eiwit uit specifieke grondstoffen heeft grote invloed op de mate van problemen met speendiarree. Het is bepalender dan de hygiënetoestand.

Dat blijkt uit promotieonderzoek van Bart van der Hee, onderzoeker darmgezondheid bij Wageningen University & Research. De onderzoeker keek naar de mechanismen achter speendiarree, aangezien die niet helemaal duidelijk zijn. Dat gebeurde in de praktijk, en met een model om de darm na te bootsten.

Voor het onderzoek is de relatie in beeld gebracht tussen vertering (eiwitfermentatie), het vormen van restproducten (metabolieten) na vertering en aanwezige darmbacteriën. Dieren met diarree hebben als gevolg van onverteerd voer meer eiwit-fermenterende bacteriën zoals Escherichia coli en Campylobacter coli. Die produceren aanzienlijk meer schadelijke gifstoffen voor de darmwand. De hoeveelheid aanwezige bacteriën in de darm is dus niet de directe oorzaak van de diarree, maar het gevolg van slechte vertering.

Verteerbaarheid blijkt bepalender dan hygiëne

In een andere proef keek Van der Hee naar de verteerbaarheid van eiwit. Bij slechter verteerbaar eiwit nam de mate van diarree vanaf 4 tot 14 dagen na spenen toe. Ongeacht de hygiënische status van het bedrijf. Met andere woorden: verteerbaarheid bleek hier bepalender dan hygiëne, waarbij vooral de ontwikkeling van het darmsysteem vóór het spenen belangrijk is.

Veilige grondstoffen

Verlagen van het gehalte aan ruw eiwit kan bijdragen aan minder speendiarree, zoals voerfabrikanten dat toepassen in speenvoeders. Echter, een voldoende hoog eiwitniveau is belangrijk voor groei. Dit onderzoek laat volgens Van der Hee zien dat de bron van het ruw eiwit net zo belangrijk is als het aandeel in het rantsoen.

De onderzoeker verwacht positieve resultaten met goed verteerbare eiwitten uit bijvoorbeeld melk (caseïne), bloedplasma en insecten. “Het is de bedoeling dit met het nieuwe cel-model na te gaan. Op die manier kunnen we in beeld brengen welke nieuwe grondstoffen veilig te gebruiken zijn op darmniveau.” Overigens wordt in vervolgonderzoek ook gekeken naar het aandeel vezels in relatie tot ruw eiwit. Uit experimenten blijkt namelijk dat de vezelfractie de fermentatie van eiwit remt als gevolg van verzuring aan het eind van de dunne darm.

Werking nabootsen

Verder draagt het onderzoek bij aan verfijning van het model. Daarmee zijn op termijn nauwkeurige voorspellingen te maken van de werking van grondstoffen met minder dierproeven. Ook kunnen straks genetische verschillen in E. coli-gevoeligheid tussen varkens van hetzelfde ras of lijn worden meegewogen. Van der Hee neemt bij de ontwikkeling van het model het onderdeel rondom de invloed van anaerobe bacteriën op de vertering voor rekening. “Dat zijn vaak goede bacteriën die we tot nu toe moeilijk in modellen kunnen meenemen. Hopelijk geeft dat nog meer selectiemogelijkheden voor grondstoffen.”

Lees ook: Keuzestress bij aanpak speendiarree

Beheer
WP Admin