AlgemeenAchtergrond

Fungiciden kunnen oösporenvorming sterk remmen

De Veenkoloniën lijken het meest te lijden te hebben (gehad) van phyttophthora infestans oösporen, in afnemende volgorde gevolgd door Zuidoost-Nederland, de Flevo- en Noordoostpolder en Zeeland. Oösporen kunnen ook een rol spelen als bron voor vroege infecties, enkele vroege aantastingen konden namelijk toegewezen worden aan oösporeninfecties.

Een duidelijke relatie tussen het loofresistentieniveau van aardappelcultivars en ondersteuning van oösporenvorming werd niet gevonden, ofschoon hier in de literatuur duidelijke aanwijzingen voor bestaan.
De relatie tussen loofresistentie en oösporenvormig lijkt vooralsnog niet zwaarwegend genoeg om deze factor in overweging te nemen bij de keuze voor een bepaald cultivar.

Fungiciden zijn in staat oösporenvorming sterk te reduceren. Zelfs als, volgens gangbare normen veel te laat, wordt gespoten op stevig aangetaste planten kan dit het aantal nadien gevormde oösporen zeer drastisch verminderen.
Bespuitingen met fungiciden als noodmaatregel in aangetaste gewassen, specifiek om oösporenvorming tegen te gaan, biedt dus perspectief.

Kieming van oösporen verloopt zéér langzaam, maar gestaag met weinig invloed van temperatuur, grondsoort en vochtgehalte van de bodem. Als Indien een perceel oösporen bevat, kan er het best vanuit gegaan worden dat er tijdens het groeiseizoen gedurende maximaal 4 jaar altijd kleine aantallen gekiemde oösporen beschikbaar zullen zijn.

Restricties op het zwemgedrag van zwemsporen, het eindproduct van een gekiemde oöspore opgelegd door het watergehalte van de bodemmatrix, lijken de belangrijkste beperking voor het ontstaan van oösporeninfecties.
Natte bodems waar de afgelopen 4 jaar aangetaste gewassen hebben gestaan geven dus een hoog risico op het ontstaan van infecties uit oösporen.

Beheer
WP Admin