Het celgetal is in 2023 iets gedaald. - Foto: Koos Groenewold RundveeNieuws

Celgetal ontwikkelt zich gunstig

Het celgetal is in 2023 iets gedaald. De overige melkkwaliteitsparameters blijven min of meer stabiel op hoog kwaliteitsniveau. Het melkureumgehalte stabiliseert rond 20.

​Het gemiddelde celgetal van de Nederlandse boerderijmelk is in 2023 gedaald naar 203.000 cellen per milliliter melk. Dat is 6.000 minder dan in 2022. Dat meldt zuivellaboratorium Qlip in Zutphen in het jaarlijks overzicht van de melkkwaliteit.

Het is voor het eerst sinds 2018 dat er weer een daling in het celgetal van boerderijmelk is opgetreden.

Tekst gaat door onder grafiek

In 2018 was het celgetal nog 173.000 en steeg sindsdien. Ook zijn in 2022 nieuwe internationale referentiematerialen in gebruik genomen die op papier zorgden voor een toename van 12% (ongeveer 22.000). Zonder deze toename zou het celgetal op 181.000 zijn uitgekomen, ofwel het niveau van 2020.

Kwaliteit parameters

Naast het celgetal zijn binnen de melkkwaliteit kiemgetal, boterzuur en de aanwezigheid van groeiremmende stoffen de belangrijkste parameters. Met slechts kleine verschuivingen zijn deze cijfers nagenoeg gelijk gebleven aan die van de jaren ervoor.

Het kiemgetal, als maat voor het aantal bacteriën in de melk, kwam over 2023 uit op gemiddeld 13.700 kve (kiemvormende eenheden) per milliliter melk. Dat is 600 meer dan in 2022, maar dat mag stabiel genoemd worden. Het kiemgetal beweegt zich sinds 2015 namelijk steeds tussen de 13.100 en 13.900 kve.

Residuen van antibiotica

Een andere belangrijke parameter is de aanwezigheid van groeiremmende stoffen, ofwel residuen van antibiotica. De regeling is per 1 juli 2021 aangepast. Hierdoor is het mogelijk geworden om alle monsters met aantoonbare groeiremming voor alle antibiotica op de wettelijk vastgestelde (EU) maximum-residulimiet te analyseren. De beste maatstaf voor de vergelijking vanaf 1 juli 2021 is het percentage overschrijdingen van de EU Maximale Residu Limiet (EU MRL). Over 2022 overschreed 0,008% van de melkmonsters deze limiet, ofwel 1 op 12.500. In 2023 was dat 0,01% ofwel 1 op de 10.000 melkmonsters.

Ook voor boterzuur is er een zeer lichte toename te zien. De aanwezigheid van boterzuursporen wordt vastgesteld door de gasvorming te meten in 2 buizen. Bij gasvorming in één buis wordt dat weergegeven met één + waarde. Gasvorming in beide buizen wordt weergegeven door twee keer een +. Het percentage met één + steeg met 0,3% licht naar 5,5%. Het percentage +/+ steeg met 0,13% naar 0,79. Net als bij het kiemgetal liggen deze waarden in het bereik van de waarden die de laatste tien jaar zijn gerealiseerd.

Ureum blijft laag

Hoewel het ureumgehalte geen parameter is die de kwaliteit van melk weerspiegelt, sturen veehouders er wel op, vooral in het kader van de stikstofexcretie. Lange tijd lag het ureumgehalte, tussen 2009 en 2019, rond 22,5 gram per 100 gram melk.

Tekst gaat door onder grafiek

De aandacht voor nog hogere benutting van eiwit en vermindering van de stikstofuitstoot maakt dat het ureumgehalte sinds 2020 weer een dalende trend vertoont. Dit zette tot en met 2022 door. Toen kwam het gemiddelde melkureumgehalte uit op 20,0. In 2023 is gemiddeld 20,2 melkureum vastgesteld. Dit is liefst een derde lager dan de 29,4 melkureum waar de metingen destijds in 1999 mee werden gestart.