AlgemeenAchtergrond

Het ammoniakgat is opnieuw ‘hot’

De nieuwste ophef over het ammoniakgat is voor Jan Willem Erisman niet iets om wakker van te liggen. “Ik begrijp de commotie, maar we hebben het aardig in beeld.”

Het mestbeleid is al meer dan dertig jaar een nachtmerrie voor bestuurders en politici. Binnen dat mestbeleid staat één onderwerp met stip bovenaan als meest hardnekkige, ingewikkelde en moeilijk oplosbare kwestie: de ammoniak. Al sinds de eerste maatregelen van kracht werden, is er veel weerstand tegen het beleid. De schadelijkheid van ammoniakgas en de effectiviteit van de maatregelen worden sterk betwijfeld door veel boeren. Nieuwe inzichten en twijfels zijn steevast aanleiding voor Kamervragen.

Zo ook nu.

Het kabinet is bijna klaar met het nieuwe stikstofbeleid, de PAS, waarin de belangen van landbouw, verkeer, industrie en natuur tegen elkaar afgewogen worden. Maar Kamerleden zijn nerveus: weten we wel genoeg over ammoniak om daar zulke kostbare maatregelen op te baseren? Het blad V-Focus publiceerde een serie artikelen waaruit zou blijken dat de onderbouwing van het ammoniakbeleid rammelt. Op een bijeenkomst van de NMV, onlangs in Nijkerk, was het scepsis troef.

Belangrijkste punt is het zogeheten ‘ammoniakgat’: berekeningen over de uitstoot kloppen niet met de metingen van ammoniakconcentraties in de atmosfeer. Staatssecretaris Dijksma heeft de Commissie Deskundigen Mestwetgeving (CDM), een soort club van wijze mannen die adviseert over het mestbeleid, gevraagd de zaak te onderzoeken.

Dat is niet voor het eerst. Twintig jaar geleden al zette Jan Willem Erisman het ammoniakgat op de agenda. Dit leidde tot veel onderzoek naar de verspreiding van ammoniak. Dat bracht uitsluitsel: de neerslag van ammoniak op landbouwgrond was overschat. Daarna keerde de rust weer. Tot voor kort, dus.

 

Het ammoniakgat is opnieuw ‘hot’. De emissie is door maatregelen als mestinjectie in theorie sterk gedaald. Maar uit metingen blijkt dat de concentratie in de lucht veel minder sterk is gedaald. Dat klopt niet met elkaar, lijkt het.

“De concentratie van ammoniak in de lucht is niet een directe maat voor de emissie in Nederland. Daar zit wat tussen. Ammoniak is een evenwichtscomponent. Het is makkelijk oplosbaar. Daardoor nemen concentraties makkelijk toe en ook weer af. Vroeger had je bijvoorbeeld veel zwaveldioxide in de lucht. Dat haalde ammoniak weg. Maar die is goeddeels verdwenen, dus blijft er meer ammoniak in de lucht. Zo zijn er allerlei factoren die maken dat de relatie tussen concentratie en emissie niet één-op-één één-op-één is. Je zou naar alle ammoniak-gerelateerde zaken tegelijk moeten kijken: naar de hoeveelheid regenwater, de vorming van ammoniumdeeltjes (onderdeel van fijnstof), de windrichting – in een jaar met veel wind van zee komt er minder ammoniak uit het buitenland – en ook naar de depositie, die ook weersafhankelijk is. Is er meer depositie, dan is er een lagere concentratie. Het beleid draait aan meerdere knoppen tegelijk. Er is gesleuteld aan stallen, aan mestopslag, aan de manier van uitrijden, aan het voer, ga zo maar door. De emissie is dus veranderd. Maar dat zegt niet dat automatisch ook de concentratie afneemt, want als de depositie ook verandert, heb je toch nog een hogere concentratie. Kortom je kunt niet zomaar zeggen: oh die twee lijntjes raken elkaar niet, dus het klopt niet, dus het beleid is niet goed. Dat is te kort door de bocht.”

 

De berekende emissiereductie is 70 procent, de gemeten daling in concentratie 20 tot 30 procent. Dat is een groot gat.

“Dat gat wordt meteen al een stuk kleiner als je de achtergrondconcentratie er af haalt, dus de buitenlandse invloed even uitsluit. Dat scheelt al de helft. Daarna blijft inderdaad nog steeds een gat over. Maar dan kom je bij al die andere factoren die ik noemde, wind, neerslag, etcetera, die je moet meewegen. Daarmee is het landelijke beeld wel verklaard.”

 

Er zijn meer gekke dingen. Bijvoorbeeld dat de ammoniakuitstoot bij emissiearm mest uitrijden in Nederland hoger zou zijn dan in Engeland bij bovengronds uitrijden. Dat wil er toch bijna niet in?

“Bij mij wel hoor. Dat is logisch, want in Engeland heeft de mest een veel lager drogestofgehalte. En dus een veel lagere ammoniakemissie. Engelse mest is anders dan Nederlandse mest. Dat verklaart het verschil grotendeels.”

 

Zijn korstmossen inderdaad een goede indicator voor ammoniak, zoals ecoloog Kok van Herk zegt?

“Ja, korstmossenonderzoek is goed om de ammoniakconcentratie in de lucht te volgen. Ze zijn gevoelig voor de concentratie in de lucht. Maar het is geen goede indicator voor de depositie van ammoniak.”

 

Op een bijeenkomst over ammoniak, onlangs van melkveehoudersvakbond NMV, was zeer veel kritiek op het ammoniakbeleid. Sprekers hadden het over de ‘pseudowetenschappelijke basis’ ervan.

“Ik snap die reacties wel. Als ik er belang bij zou hebben dat het beleid zou versoepelen, zou ik dat ook geloven. Maar dit is geen pseudowetenschap. Er zijn zoveel wetenschappelijke publicaties over dit onderwerp en er zijn integere wetenschappers mee bezig, die bovendien vorig jaar gecontroleerd zijn door een onafhankelijke ammoniakreview.”

 

Kritische boeren zeggen: je moet metingen doen en geen modelberekeningen. Gebeurt dat wel genoeg?

“Daar ben ik het mee eens. Je moet meten in de praktijk. En dat gebeurt niet genoeg, omdat het erg duur is. De ammoniakconcentratie varieert van plek tot plek. Je zou dat eigenlijk allemaal moeten meten. Er is nu een meetnet dat representatief is voor heel Nederland. Dat meet de concentratie. Maar het gaat uiteindelijk om de depositie. Daarvoor zijn doelen geformuleerd vanwege bescherming van de natuur. Die depositie wordt helemaal niet gemeten, tenminste niet het droge deel. Meetopstellingen kosten al gauw twee ton per jaar.

Maar het is ook niet zo dat er helemaal niet gemeten wordt. Metingen in Ysselsteyn in de Peel laten een afname zien in de depositie, van 50 naar 30 kilo per hectare tot 2008. Er zijn dus wel degelijk metingen die aantonen dat er een forse afname van de depositie is en die de afname in de emissie ondersteunen.”

 

Nog een kritiekpunt is dat de emissiefactoren een paar keer bijgesteld zijn. Alsof de werkelijkheid wordt aangepast aan het model, in plaats van andersom.

“Aanpassingen op grond van voortschrijdend inzicht, dat is in de wetenschap niet vreemd. Maar wie zou er nu belang bij hebben om dit met opzet te doen? En waarom? Angst voor reputatieverlies? Zou kunnen, maar de Commissie Deskundigen Mestbeleid heeft dus die factoren bijgesteld en zijn dus juist wél met de billen bloot gegaan.”

 

Een ander belang zou kunnen zijn de band met de politiek. Wetenschappers van WUR en RIVM zijn sterk met de beleidsmakers verbonden.

“Er zijn financieringsstromen tussen EZ en WUR en RIVM. Ze zouden er goed aan doen daar nog meer kennisinstellingen bij te betrekken, vanwege de transparantie. Ik kan me voorstellen dat dit een positief effect heeft op de beeldvorming. Toch begrijp ik die achterdocht onder boeren niet helemaal. De emissie is fors afgenomen dankzij inspanningen van de sector. En dat heeft effect op natuur en luchtkwaliteit. Dat is toch geweldig! Iets om trots op te zijn!”

 

Is het een gesloten bolwerk, die driehoek EZ-WUR-RIVM?

“Ergens wel ja. Na de internationale ammoniak­review heeft een aantal instituten samen gezeten en zijn onderzoeken gedefinieerd. Die gingen meteen naar WUR en RIVM. Dat vond ik geen handige zet. 
Je laat dan toch je eigen instituten weer onderzoeken wat de kritiek is op hen zelf.”

 

Weten we eigenlijk genoeg van ammoniak om beleid te kunnen maken?

“In de ammoniakreview die twee jaar geleden is gehouden, is geconcludeerd dat we de zaken landelijk gezien aardig in beeld hebben. Maar op lokaal niveau is de onzekerheid vrij groot. Hoeveel ammoniak komt er precies op een specifiek natuurgebied neer? Dat hebben we nog onvoldoende in beeld. Het beleid is generiek, voor iedereen hetzelfde. Terwijl je weet dat elke situatie afwijkt van het gemiddelde. Dat geldt ook nog steeds in de PAS.”

 

Onzekerheid over metingen leidt bij ammoniak meteen tot politieke discussie. Kamervragen, debatten. De SGP bijvoorbeeld, twijfelt sterk aan de wetenschappelijke grondslag onder het ammoniakbeleid.

“Hier spelen twee dingen door elkaar. Ten eerste de vraag of het wetenschappelijk klopt, ten tweede de beleidskeuzes.

Vroeger had je de Hinderwet. Dat ging tot op de mol nauwkeurig. Met één afstandstabel en een regionaal vastgestelde achtergronddepositie. Dan kon je precies berekenen wat er van jouw bedrijf op dat bosje neerkwam. Maar dat was helemaal niet gebaseerd op wetenschap. Het was gewoon een tabel met gemiddeldes. Nu, met de PAS, gaat het ook zo. Beleidsmakers maken generieke keuzes. Zij willen stappen maken, ook als dat niet helemaal wetenschappelijk verantwoord is. Je bent als wetenschapper soms ook gewoon uitgespeeld.

Ik was de eerste die het ammoniakgat aanzwengelde, in 1994 al. Als wetenschapper. Er zat een duidelijk gat tussen de berekende emissie en de concentratie, dat niet verklaard kon worden door neerslag, wind en andere factoren. Nu neemt de journalistiek het voortouw. Je kunt je afvragen of die hier voldoende wetenschappelijk voor onderlegd is. Ik zou me als journalist niet snel in het wetenschappelijke debat mengen.”

 

Zijn de antwoorden van toen nog steeds genoeg om vragen van nu te beantwoorden?

“Dat moet blijken uit de quick scan van de CDM. Ik heb die nieuwste data niet geanalyseerd. Maar ik denk dat het wel meevalt.”

 

Veerkracht nodig

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid bracht afgelopen week een advies uit over het landbouw- en voedselbeleid. De raad pleit voor een integraal voedselbeleid. Het begrip ‘veerkracht’ staat erin centraal. Deze term spreekt duurzaamheidswetenschapper Erisman zeer aan. Er zijn grote veranderingen nodig om de landbouw veerkrachtiger te maken, vindt hij. “Daar werken wij vanuit het Louis Bolk Instituut ook aan. Er is nu een landbouwsysteem dat probeert risico’s te managen met een controlemodel. Voeding, bemesting, medicijnen en gewasbescherming: alles wordt precies afgepast op maximaal rendement. Maar zo gebruik je de kracht van het systeem niet. Ik denk dat je de grond zodanig moet gebruiken dat je vandaar dat systeem weerbaar houdt en tot grote hoogte brengt. Je kunt dan even hoge opbrengsten halen, alleen met veel minder herbiciden, pesticiden of kunstmest.”

Erisman staat daarmee lijnrecht tegenover wat sommigen de Dijkhuizen-doctrine noemen: hoge input, hoge output, lage milieudruk per eenheid product. Erisman: “Zo werkt het natuurlijk niet. Uiteindelijk gaat het om wat het milieu om dat systeem heen kan dragen. Er is maar een beperkte hoeveelheid landbouwgrond op de wereld, die moet je duurzaam beheren. Dus moet je veel meer letten op de bodemkwaliteit. Dat betekent: lage bemestingsniveaus en weinig pesticiden. Dat is boeren met kennis, in plaats van alleen maar monitoren van gegevens en data en dan maar een robot erop afsturen.”

Kringlopen sluiten hoort ook bij deze visie, mest exporteren en op grote schaal voer importeren niet. Dat maakt het systeem van voedsel en landbouw te afhankelijk van fossiele brandstof. “85 procent van de stikstof op landbouwgrond die gebruikt wordt in Europa is gerelateerd aan veehouderij voor onze overmatige vleesconsumptie. Daar zit het grote knelpunt in de wereldwijde stikstofproblematiek.” Daarmee heeft Erismans visie ook gevolgen voor de intensieve veehouderij. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid zou die beter in een land als Brazilië passen. “Daar wordt het voer verbouwd. Daar zijn ze hun stikstof nu in feite aan het uitmijnen.”

Stikstofprofessor

Prof. dr. ing. Jan Willem Erisman (1961) is hoogleraar integrale stikstofstudies aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Van 2009 tot dit jaar werd zijn leerstoel bekostigd door onderzoekscentrum ECN. Sinds 1 juli betaalt het Wereld Natuur Fonds. Het WNF wil meer inzicht in de effecten van stikstof op de belangrijkste natuurgebieden op de aarde. Erisman geniet internationaal aanzien als stikstofdeskundige en schreef onder meer een boek over ammoniak, getiteld ‘Vliegende geest’. Erisman is daarnaast directeur van het Louis Bolk Instituut in Driebergen, lid van de Gezondheidsraad, lid van het Panel Zorgvuldige Veehouderij voor de provincie Noord-Brabant en voorzitter van de kwaliteitsraad van Stichting Veldleeuwerik.

Beheer
WP Admin