BoerenlevenAchtergrond

Grondleggers: ‘We waren zuinig, en leden zo geen armoe’

In hun jeugd was het meeste werk nog handwerk. Toen ze zelf boer werden, gingen ze specialiseren, mechaniseren en uitbreiden. Zo ook Hermina de Groot.

Op de gevel staat in grote letters ‘Herminahoeve’. Die naam liet echtgenoot Adriaan aanbrengen op de destijds gloednieuwe boerderij. Toen Hermina – meestal Mien genoemd – het zag, schrok ze ervan. “Ik dacht: is hij nou helemaal gek geworden?” Zulke lofuitingen was ze niet gewend.

‘Meewerken tot-en-met’

Wat ze wel gewend was? Om zonder zeuren de handen uit de mouwen te steken. Op de boerderij met twintig koeien moest ze als klein meisje al ‘meewerken tot-en-met’. De Eerste Wereldoorlog was uitgebroken en Hermina’s enige broer zat in dienst. “Dat betekende dat wij, vier zussen, moesten meewerken.”


Tongblaar

Ze vond het niet erg, ze kende niet anders. Wat ze wel erg vond was tongblaar, oftewel mond-en-klauwzeer. “Soms was het elk jaar raak. Verschrikkelijk! Sommige koeien stonden met de tong uit de bek, van pijn konden ze niet eten. We maalden voer tot een papje en dwongen ze dat door te slikken, anders gaven ze geen melk.”

De spenen waren soms zo aangetast dat de huid rondom losliet. “Toch molken we. Het bloed liep langs je handen mee in de emmer, maar wat moest je? Zonder melk geen kaas én geen inkomen.”

Foto’s: Jan Willem Schouten


Jan Willem Schouten

Elektrisch licht

Dat melken gebeurde bij kaarslicht. Toen er jaren later elektrisch licht kwam, hield Mien in het begin een hand voor haar ogen, zo fel vond ze het: “De eerste keer dat we elektrische lampjes in de kerstboom hadden, dacht ik dat de boel in brand stond, zoveel licht kwam ervan af.”

Het is bijna niet voor te stellen dat tot die tijd kaarslicht voldoende was. De koeien stonden immers in een grupstal, en door de kleine raampjes kwam amper daglicht binnen. “Toch ging het best.”

Grondleggers: ‘We waren zuinig, en leden zo geen armoe’



Jan Willem Schouten

Hoe meer deurtjes, hoe meer koeien

In die grupstal stonden koeien aangebonden, met de kop naar de voergang. De mest kwam achter in de grup of groep terecht en werd elke dag door de ‘groepdeurtjes’ in de zijgevel naar buiten gegooid, op de vaalt. Die deurtjes waren zo een zichtbare maat voor de omvang van het bedrijf. Hoe meer deurtjes, hoe meer koeien binnen op stal stonden. Mien grinnikt: “Als er verkering in aantocht was, keken de jongens altijd eerst naar het aantal deurtjes voor ze het meisje vroegen.”

Grondleggers: ‘We waren zuinig, en leden zo geen armoe’



Jan Willem Schouten

‘Liefde was bijzaak’

Ook de ‘kousemikken’ waren zo’n indicator. Dat waren de pinnen aan een stok waaraan de gewassen kousen te drogen werden gehangen. Hoe meer sokken, hoe meer kinderen het gezin telde, en hoe dunner dus de spoeling voor de opvolger. “Wie een goed huwelijk wilde, zocht naar een boerderij met veel deurtjes en weinig kousemikken. Liefde? Dat was bijzaak, het ging om de centen.”

Stoppen met boeren

Bij haar eigen huwelijk speelden dit soort zaken niet mee. Ze woonde toen al niet meer op de boerderij. Want toen ze 15 jaar was, moesten haar ouders de pachtboerderij verlaten omdat de zoon van ‘de vrouwe’ er kwam te wonen. Miens ouders stopten toen met boeren. “Mijn vader was nog wel jong, maar hij was niet onbemiddeld. Dus mijn ouders konden het zich veroorloven om geen boerderij meer te hebben die voor inkomsten zorgde.”

Grondleggers: ‘We waren zuinig, en leden zo geen armoe’



Jan Willem Schouten

Mien ging uit werken, meest bij andere boeren. Toen zij en Adriaan verkering kregen, had één van zijn vrienden nog wel schamper gevraagd: “Wat moet je nou met een lege schaal?” Die schaal, dat was Mien. En ze was leeg omdat ze geen boerderij meebracht. Ze haalt er haar schouders over op. “Zo dacht men vroeger nou eenmaal.”

Een groot bedrijf

Op haar 21ste trouwde ze, en kwam bij Adriaan op de boerderij wonen. Ook daar stonden, net als bij haar vroeger, zo’n twintig koeien op stal. “Een groot bedrijf. Ook in huis was het groot. Er was een pronkkamer, het allerheilige heette dat. Daar zat je alleen als er visite was. Niet op zondag, dat was geen visitedag. Op zondag was het: eerst melken, dan kaas maken, en dan naar de kerk. Als we terugkwamen deden we onze werkkleren aan om de kazen te keren. En ’s avonds na het melken weer naar de kerk.”

Grondleggers: ‘We waren zuinig, en leden zo geen armoe’



Jan Willem Schouten

De Grote Crisis

Een jaar voor haar huwelijk brak de grote crisis van de jaren dertig uit. “Of we daar wat van merkten? Nou en of! Eerst kregen we voor de kaas 32 cent per pond, tijdens de crisis nog maar 18 cent.” De inkomsten halveerden bijna. “Hoe we daarmee omgingen? We moesten er maar naar leven. Armoe leden we niet, wel waren we ontzettend zuinig. En dankbaar voor het feit dat we zelf nog melk hadden, en eten uit de moestuin. We leden geen honger.”

Tweede Wereldoorlog

De crisisjaren gingen over in de Tweede Wereldoorlog. Weer geen makkelijke tijd. “Ik weet nog dat een groepje soldaten, Wit-Russen waren het, op een dag ineens negen koeien uit de wei meenamen. Zomaar. Koeien vorderen heette dat. Misschien hebben ze de beesten geslacht als voedsel voor de soldaten, geen idee. Er tegenin gaan deed je niet, ze konden je zomaar doodschieten.”

Grondleggers: ‘We waren zuinig, en leden zo geen armoe’



Jan Willem Schouten

Tekort aan veevoer

In die jaren was er krapte op de veevoermarkt. Krachtvoer werd amper gemaakt, het graan was nodig voor brood. Ze hadden ook wat varkens. “De zeug kreeg te weinig voer en had niet eens melk ­genoeg om haar biggen te zogen.” Adriaan haalde bij een maalderij wat gestoomde aardappelen en voerde die. Dat hielp. De koeien kregen naast hooi ook snoeiafval. “Ze aten dat wel, maar gaven er ­natuurlijk geen melk van.”

Zo schraapten ze aan alle kanten om het bedrijf aan de gang te houden. Ondanks tegenslag genoot ze van het boerenvak. “Ik deed het werk graag. Nog steeds noem ik mijzelf boerin in hart en nieren, al werk ik niet meer mee.”

Grondleggers: ‘We waren zuinig, en leden zo geen armoe’



Jan Willem Schouten

De ruilverkaveling

Na de oorlog werd het niet direct beter. Dat kwam pas met de ruilverkaveling, eind jaren vijftig. “We hadden bij huis alleen een kalverhoek. Voor de rest lag alle grond op afstand, maar dat was wel de beste uit de omgeving. Mijn man had dus geen behoefte aan die verkaveling.” De meerderheid stemde echter voor, en het ging door. “Adriaan kwam thuis en zei: nu is het onze beurt. Ik vroeg: Hoezo? Hij zei: we gaan verhuizen.”

Stomverbaasd was Mien: hierover was nooit ­gesproken. Maar het ging zoals hij zei, even verderop verrees een nieuwe boerderij. Een modelwoning, waar er meer van zijn gebouwd. Op 10 december 1959 trokken ze erin. De veestapel breidde uit naar 24 koeien, voor de rest bleef het zoals het was.

Grondleggers: ‘We waren zuinig, en leden zo geen armoe’



Jan Willem Schouten

De volgende generatie

Toen Miens zoon het bedrijf overnam, bouwden ze er een bungalow naast waar ze introkken. Haar zoon schafte zich een trekker aan en liet in 1975 een ligboxenstal bouwen. “Prachtig allemaal.”

Toen haar kleinzoon verkering kreeg, liet ze zich subiet inschrijven voor een seniorenwoning. “Ik vond dat ik plaats moest maken voor de volgende generatie.” Op haar 88ste verliet ze de Herminahoeve. Inmiddels wordt die gerund door haar kleinzoon. Om gezondheidsredenen stootte hij de melkkoeien af. “Dat deed wel even zeer, maar het kon niet anders. Nu fokt hij jongvee op, en er is een boerderijterras. Dat is ook mooi.”

Op de gevel staat in grote letters ‘Herminahoeve’. Die naam liet echtgenoot Adriaan aanbrengen op de destijds gloednieuwe boerderij. Toen Hermina – meestal Mien genoemd – het zag, schrok ze ervan. “Ik dacht: is hij nou helemaal gek geworden?” Zulke loftuitingen was ze niet gewend. Wat ze wel gewend was? Om zonder zeuren de handen uit de mouwen te steken. Op de boerderij met twintig koeien moest ze als klein meisje al ‘meewerken tot-en-met’. De Eerste Wereldoorlog was uitgebroken en Hermina’s enige broer zat in dienst. “Dat betekende dat wij, vier zussen, moesten meewerken.”
Ze vond het niet erg, ze kende niet anders. Wat ze wel erg vond was tongblaar, oftewel mond-en-klauwzeer. “Soms was het elk jaar raak. Verschrikkelijk! Sommige koeien stonden met de tong uit de bek, van pijn konden ze niet eten. We maalden voer tot een papje en dwongen ze dat door te slikken, anders gaven ze geen melk.” De spenen waren soms zo aangetast dat de huid rondom losliet. “Toch molken we. Het bloed liep langs je handen mee in de emmer, maar wat moest je? Zonder melk geen kaas én geen inkomen.”
Dat melken gebeurde bij kaarslicht. Toen er jaren later elektrisch licht kwam, hield Mien in het begin een hand voor haar ogen, zo fel vond ze het: “De eerste keer dat we elektrische lampjes in de kerstboom hadden, dacht ik dat de boel in brand stond, zoveel licht kwam ervan af.”
Het is bijna niet voor te stellen dat tot die tijd kaarslicht voldoende was. De koeien stonden immers in een grupstal, en door de kleine raampjes kwam amper daglicht binnen. “Toch ging het best.”
In die grupstal stonden koeien aangebonden, met de kop naar de voergang. De mest kwam achter in de grup of groep terecht en werd elke dag door de ‘groepdeurtjes’ in de zijgevel naar buiten gegooid, op de vaalt. Die deurtjes waren zo een zichtbare maat voor de omvang van het bedrijf. Hoe meer deurtjes, hoe meer koeien binnen op stal stonden. Mien grinnikt: “Als er verkering in aantocht was, keken de jongens altijd eerst naar het aantal deurtjes voor ze het meisje vroegen.”
Ook de ‘kousemikken’ waren zo’n indicator. Dat waren de pinnen aan een stok waaraan de gewassen kousen te drogen werden gehangen. Hoe meer sokken, hoe meer kinderen het gezin telde, en hoe dunner dus de spoeling voor de opvolger. “Wie een goed huwelijk wilde, zocht naar een boerderij met veel deurtjes en weinig kousemikken. Liefde? Dat was bijzaak, het ging om de centen.”
Bij haar eigen huwelijk speelden dit soort zaken niet mee. Ze woonde toen al niet meer op de boerderij. Want toen ze 15 jaar was, moesten haar ouders de pachtboerderij verlaten omdat de zoon van ‘de vrouwe’ er kwam te wonen. Miens ouders stopten toen met boeren. “Mijn vader was nog wel jong, maar hij was niet onbemiddeld. Dus mijn ouders konden het zich veroorloven om geen boerderij meer te hebben die voor inkomsten zorgde.” Mien ging uit werken, meest bij andere boeren. Toen zij en Adriaan verkering kregen, had één van zijn vrienden nog wel schamper gevraagd: “Wat moet je nou met een lege schaal?” Die schaal, dat was Mien. En ze was leeg omdat ze geen boerderij meebracht. Ze haalt er haar schouders over op. “Zo dacht men vroeger nou eenmaal.”
Op haar 21ste trouwde ze, en kwam bij Adriaan op de boerderij wonen. Ook daar stonden, net als bij haar vroeger, zo’n twintig koeien op stal. “Een groot bedrijf. Ook in huis was het groot. Er was een pronkkamer, het allerheilige heette dat. Daar zat je alleen als er visite was. Niet op zondag, dat was geen visitedag. Op zondag was het: eerst melken, dan kaas maken, en dan naar de kerk. Als we terugkwamen deden we onze werkkleren aan om de kazen te keren. En ’s avonds na het melken weer naar de kerk.”
De Grote Crisis
Een jaar voor haar huwelijk brak de grote crisis van de jaren dertig uit. “Of we daar wat van merkten? Nou en of! Eerst kregen we voor de kaas 32 cent per pond, tijdens de crisis nog maar 18 cent.” De inkomsten halveerden bijna. “Hoe we daarmee omgingen? We moesten er maar naar leven. Armoe leden we niet, wel waren we ontzettend zuinig. En dankbaar voor het feit dat we zelf nog melk hadden, en eten uit de moestuin. We leden geen honger.”
De crisisjaren gingen over in de Tweede Wereldoorlog. Weer geen makkelijke tijd. “Ik weet nog dat een groepje soldaten, Wit-Russen waren het, op een dag ineens negen koeien uit de wei meenamen. Zomaar. Koeien vorderen heette dat. Misschien hebben ze de beesten geslacht als voedsel voor de soldaten, geen idee. Er tegenin gaan deed je niet, ze konden je zomaar doodschieten.”
In die jaren was er krapte op de veevoermarkt. Krachtvoer werd amper gemaakt, het graan was nodig voor brood. Ze hadden ook wat varkens. “De zeug kreeg te weinig voer en had niet eens melk ­genoeg om haar biggen te zogen.” Adriaan haalde bij een maalderij wat gestoomde aardappelen en voerde die. Dat hielp. De koeien kregen naast hooi ook snoeiafval. “Ze aten dat wel, maar gaven er ­natuurlijk geen melk van.”
Zo schraapten ze aan alle kanten om het bedrijf aan de gang te houden. Ondanks tegenslag genoot ze van het boerenvak. “Ik deed het werk graag. Nog steeds noem ik mijzelf boerin in hart en nieren, al werk ik niet meer mee.”
De ruilverkaveling
Na de oorlog werd het niet direct beter. Dat kwam pas met de ruilverkaveling, eind jaren vijftig. “We hadden bij huis alleen een kalverhoek. Voor de rest lag alle grond op afstand, maar dat was wel de beste uit de omgeving. Mijn man had dus geen behoefte aan die verkaveling.” De meerderheid stemde echter voor, en het ging door. “Adriaan kwam thuis en zei: nu is het onze beurt. Ik vroeg: Hoezo? Hij zei: we gaan verhuizen.”
Stomverbaasd was Mien: hierover was nooit ­gesproken. Maar het ging zoals hij zei, even verderop verrees een nieuwe boerderij. Een modelwoning, waar er meer van zijn gebouwd. Op 10 december 1959 trokken ze erin. De veestapel breidde uit naar 24 koeien, voor de rest bleef het zoals het was.
Toen Miens zoon het bedrijf overnam, bouwden ze er een bungalow naast waar ze introkken. Haar zoon schafte zich een trekker aan en liet in 1975 een ligboxenstal bouwen. “Prachtig allemaal.”
Toen haar kleinzoon verkering kreeg, liet ze zich subiet inschrijven voor een seniorenwoning. “Ik vond dat ik plaats moest maken voor de volgende generatie.” Op haar 88ste verliet ze de Herminahoeve. Inmiddels wordt die gerund door haar kleinzoon. Om gezondheidsredenen stootte hij de melkkoeien af. “Dat deed wel even zeer, maar het kon niet anders. Nu fokt hij jongvee op, en er is een boerderijterras. Dat is ook mooi.”
Margreet Welink
Beheer
WP Admin