Kraamhokdiarree een terugkomend probleem
Kraamhokdiarree of neonatale diarree komt op alle zeugenbedrijven wel voor. Op sommige varkensbedrijven blijft dit beperkt tot een enkele toom, maar er zijn ook bedrijven die te maken krijgen met hardnekkige problemen doordat meerdere tomen zijn aangetast. Neonatale diarree leidt tot een verhoogde uitval en een slechte ontwikkeling van de biggen, wat resulteert in economische verliezen. Het is dus zaak neonatale diarree serieus te nemen en ervoor te zorgen dat dit geen terugkomend probleem blijft.
Neonatale diarree is een aandoening die multifactorieel is, dat betekent dat er niet een, maar altijd meerdere oorzaken een rol spelen. Aan de ene kant is dat het management op het bedrijf, zoals de kwaliteit van het voer en drinkwater bij de zeugen, de adaptatie van gelten, de vaccinatieschema’s en het management rondom het werpen. Ook zijn zaken als algehele hygiëne, het goed reinigingen en desinfecteren van kraamhokken van groot belang om risicofactoren voor neonatale diarree zoveel mogelijk te beperken.
Van de andere kant kunnen infectieuze oorzaken een rol spelen, dit zijn vaak gecombineerde infecties. Hierbij moet dan gedacht worden aan bacteriële infecties door Escherichia coli, Clostridioides difficile A of B, Clostridium perfringens type A of C, of aan virale aandoeningen door Rotavirus A of C of Porcine Epidemic Diarrhoea Virus (PED). Ook kunnen parasieten zoals Cytosisopora suis (coccidiose) hierbij betrokken zijn. In veel gevallen is het niet meteen duidelijk welke van deze kiemen als primaire dan wel secundaire ziekteverwekker moet worden gezien, omdat deze kiemen zowel bij gezonde als aan diarree lijdende biggen gevonden kunnen worden.
Diagnostische checks
In het laboratorium kunnen de verschillende kiemen onderzocht worden. Dit kan aan de hand van de diagnostische checks; Enterocheck en Enterocheck Plus. Deze checks bestaan uit diagnostische setjes swabs, waarmee van biggen met diarree swabs worden genomen die op een FTA-kaartje worden uitgesmeerd. Deze FTA-kaartjes worden naar het laboratorium gestuurd en onderzocht op E. coli (fimbriae 4, 5, 6 en toxine), C. perfringens (toxinen α, β en ε), C. difficile (toxinen A en B) voor de Enterocheck.
Bij de Enterocheck Plus worden de monsters ook nog onderzocht op het Rotavirus type A en C en PEDV. Onderzoek vindt plaats door middel van kwantitatieve PCR’s. Hiermee wordt dan niet alleen een uitslag gegeven van aangetoond of niet aangetoond van de kiemen, maar ook een maat van hoeveelheid kiemen er aanwezig zijn. Deze maat wordt weergegeven als P+ (weinig), P++ (gematigd) of P+++ (veel).
Het aantonen van de kiem alleen is nog niet bewijzend dat dit de oorzaak van de diarree is, maar het moet wel als risicofactor gezien geworden. Bovendien geldt dat hoe meer er wordt aangetoond, hoe meer aannemelijk het wordt dat er verschuiving van de darmflora plaatsvindt in de ongewenste richting van de ziektekiem.
Resultaten Enterochecks
HIPRA heeft over de jaren 2022-2024 monsters genomen bij biggen met klinisch klachten van kraamhokdiarree. Per toom werden meerdere monsters genomen. In figuren 1 en 2 staan hiervan de resultaten weergegeven van de Enterocheck (96 inzendingen, 255 monsters) en de Enterocheck Plus (34 inzendingen, 91 monsters)

Figuur 2. Resultaten Enterocheck Plus

Uit beide figuren blijkt dat er niet veel verschil bestaat tussen de beide testen voor wat betreft de bacteriële infecties, het meest voorkomend zijn C. perfringens α en C. difficile A. Bij de Enterocheck Plus wordt ook met regelmaat het Rotavirus gevonden, zowel type A als type C. Het PED-virus komt nauwelijks voor. Deze resultaten zijn in overeenstemming met een groot onderzoek, waarbij vanuit heel Europa 712 varkensbedrijven en 2030 tomen bemonsterd zijn met de Enterocheck Plus. Hier werden vergelijkbare resultaten geconstateerd. Europees gezien is ook neonatale diarree nog steeds actueel en is de Nederlandse situatie niet heel anders dan in andere Europese landen.
Zoals eerder genoemd is niet alleen het wel of niet aantonen van de kiem van belang maar ook de hoeveelheid. Figuren 3 en 4 geven weer de hoeveelheid als P+ (weinig), P++ (gematigd) en P+++ (veel) voor C. perfringens α en C. difficile A, uitgesplitst over de jaren 2022-2024.


Uit beide figuren blijkt dat C. perfringens A en C. difficile A niet alleen heel vaak gevonden worden bij biggen die diarree hebben, maar dat er ook veel van deze bacteriën worden aangetoond. Tussen de jaren zijn ook geen grote verschillen gevonden, wat er op duidt dat neonatale diarree een constant verloop is dat geen jaarinvloeden kent. Deze bevindingen maken het meer aannemelijk dat een van beide kiemen of misschien wel beide kiemen een oorzaak van de neonatale diarree kunnen zijn.
Aanpak van neonatale diarree
De aanpak van neonatale diarree is vaak niet zo eenvoudig vanwege het feit dat deze infectie(s) diverse oorzaken kan hebben. Probeer daarom risicofactoren die invloed kunnen hebben, te mijden om infecties en diarree klachten te voorkomen. Om neonatale diarree te voorkomen is het vooral belangrijk dat biggen een goede biestvoorziening krijgen direct na de geboorte, om ze tegen mogelijke ziektekiemen te beschermen en er een goed vaccinatieprotocol is voor zeugen tegen de mogelijke ziektekiemen.
Vaccinaties voor E. coli, C. perfringens A, C. difficile A en Rotavirus A zijn mogelijk en dienen dan ook in het protocol opgenomen te worden, als daar aanleiding voor is. En tenslotte is en blijft een goed bedrijfsmanagement en hygiëne in de stal een essentieel onderdeel om neonatale diarree bij biggen te voorkomen dan wel te beperken in de stal.