BoerenlevenAchtergrond

Graanschoven laden

De foto dateert uit 1957. Een boer is graanschoven aan het laden. De Tarwewet was nog van kracht. Die was ingegaan in 1931 en bepaalde via een zogenoemd maal- en menggebod dat broodmeel voor minstens 35% uit binnenlands tarwemeel moest bestaan.

De bedoeling van de wet was om tijdens de crisisjaren de rentabiliteit van de Nederlandse tarweteelt op te peppen. De wet bleef in de praktijk tot ver na de crisis van kracht. Pas in 1963 ging er een streep door. Het was toen al wel duidelijk dat het doel om boeren aan te zetten meer baktarwe te telen, niet gehaald was en ook niet gehaald zou worden.

Hoge productie

Baktarwe telen en tegelijk een zo hoog mogelijke productie halen, dat leek niet te rijmen. En een hoge productie was nou juist wat boeren wilden, mede doordat er op baktarwe nauwelijks een meerprijs zat. Dus legden boeren zich toe op het produceren van zo veel mogelijk voertarwe. Zich zorgen maken over de afzet hoefde niet. Dankzij het stelsel van garantieprijzen was die gegarandeerd.

Stijging gebruik van kunstmest

Dat het boeren in de jaren vijftig lukte de productie fenomenaal op te schroeven, kwam door het verbeteren van bestaande teelttechnieken en gebruik van stikstofhoudende kunstmest. Steeds meer boeren konden die betalen. In dertig jaar tijd steeg het gebruik van kunstmest met 30%.

Begin 1900 haalden boeren zo’n 1.800 kilo tarwe van een hectare. Op de foto uit 1957 (bovenaan de pagina) was dat al toegenomen tot ruim 4.000 kilo.

Beheer
WP Admin