RundveeAchtergrond

‘Productie en benutting grasland kan zorgvuldiger’

Aan het gebruik van grasland in Nederland kan nog veel worden verbeterd. Zowel wat betreft de productie als de benutting kunnen melkveehouders zorgvuldiger met hun grasland omgaan. Dat zegt Egbert Lantinga van Wageningen Universiteit.

LTO-Noord-voorzitter Siem-jan Schenk pleitte onlangs voor meer onderzoek naar slimme beweidingssystemen. De kennis over weidegang binnen Nederland zou ten opzichte van andere landen beperkt zijn. Of er veel nieuw onderzoek naar graslandbeheer nodig is, laat hoofddocent geïntegreerde bedrijfssystemen van Wageningen Universiteit Egbert Lantinga in het midden. ”Er is al veel onderzoek gedaan en daardoor ook veel kennis beschikbaar.” Maar als volgens hem blijkt dat melkveehouders in de praktijk nog met veel vragen rondlopen, moet nieuw onderzoek worden overwogen.

In de jaren ’70 en begin jaren ’80 vond er erg veel onderzoek naar graslandbeheer plaats. Lantinga is het met Schenk eens dat er nu relatief weinig onderzoek naar graslandbeheer plaats vindt. De privatisering en daarmee samengaande commercialisering van onderzoeksinstituten heeft de hoeveelheid uitgevoerd onderzoek volgens hem geen goed gedaan.

In zijn promotieonderzoek begin jaren ’80 deed Lantinga onderzoek naar intensief standweiden versus intensief omweiden. Gedurende het onderzoek werd voor hem duidelijk dat standweiden veel voordelen biedt ten opzichte van omweiden. ”Het weidesysteem biedt een goede garantie voor de instandhouding van de zodekwaliteit. Er is weinig kans op onkruiden. Daarbij zorgt de constante graslengte en het constante aanbod voor rust in de veestapel. Ander voordeel is dat een constante grasopname resulteert in een constante melkproductie.” Lantinga is dan ook nog steeds een groot voorstander van standweiden.

Duidelijk is voor de wetenschapper dat veel melkveehouders een hoger rendement op hun grasland kunnen halen. ”Wat betreft de voederwinning, de bruto grasopbrengst, is er nog veel te winnen. Zo ligt veel gras nog te lang op het land. Een drogestofpercentage van 35 procent is voldoende. Ook mankeert het nog wel eens aan een goed weidesysteem. Er gaat nog te veel drogestof verloren.”
Het is voor hem zonneklaar dat een hogere mestgift niet nodig is om meer drogestof van het land te halen. ”Absoluut niet. Melkveehouders zouden zelfs met minder mest uit de voeten kunnen. Een jaarlijkse stikstofgift van 250 kilo is op bedrijfsniveau optimaal. Bij een hogere stikstofgift neemt de kwetsbaarheid van grasland alleen maar toe. Ik vind de nitraatrichtlijn nog steeds goed ingedeeld. We zien geen productieverlies sinds de hoogtijdagen van kunstmest.”

Lantinga ziet wat betreft het verbeteren van de productie een mooie toekomst voor complexe grasmengsels als Engels raaigras, rietzwenkgras en witte klaver. ”Er wordt bij herinzaai te weinig gebruik gemaakt van witte klaver. Enkele kilogrammen zaaizaad per hectare zijn voldoende en dat kost niet veel extra geld. Klaver bindt gratis luchtstikstof, het is een uitstekende eiwitbron voor onze koeien en in principe is kunstmeststikstof dan helemaal niet meer nodig.”

Naast problemen wat betreft de productie, kan ook de graslandbenutting volgens hem worden verbeterd. ”Doel moet zijn om minimaal tweederde van de drogestofopbrengst in de pens van de koe te krijgen. De rest bestaat uit weide- en inkuilverliezen die voor lief moeten worden genomen. In 2000 is het percentage drogestof dat daadwerkelijk in de pens van de koe terecht komt geschat op 50 procent.” Geluk bij een ongeluk is volgens Lantinga dat het gras dat niet in de koe terecht komt geen verliespost is. ”Uiteindelijk komt het toch als organische stof in de grond, maar het zou beter zijn als het gras eerst door de koe zou gaan.”

Duidelijk is volgens Lantinga dat het graslandbeheer richting 2015 verder kan worden geoptimaliseerd. ”Er is nog veel winst te behalen en dat is vooral goed voor de portemonnee van de veehouder. Bovendien is gras een beter product voor de pens en darmen van een koe dan snijmais.”