Vleeskuikenmoederdieren van traag groeiende rassen wegen maximaal 2,4 kilo. - Foto: Henk Riswick PluimveeNieuws

Adema: geen verlaging pluimveerechten minimoederdieren

De mestwetgeving wordt niet aangepast voor minimoederdieren van traag groeiende vleeskuikens.

De pluimveesector had daartoe een verzoek ingediend omdat de fosfaatexcretie van die dieren lager is dan van moederdieren van reguliere vleeskuikens. Minister Piet Adema van LNV wijst het voorstel af vanwege de gevolgen voor het milieu en de potentiële gevolgen voor het stelsel van dierrechten.

Voor kippen van legrassen inclusief (groot)ouderdieren geldt vanaf 18 weken oud een pluimveerecht van 1,0 pluimvee-eenheid (pe), maar voor een moederdier van vleesrassen is het pluimveerecht 1,48 pe. Daartoe is destijds besloten in verband met de hogere fosfaatexcretie van vleeskuikenouderdieren.

De vleeskuikenmoederdieren van traag groeiende rassen gebruiken echter minder voer en wegen slechts maximaal 2,4 kilo. Dat is veel minder dan moederdieren van reguliere rassen die tot wel 4 kilo kunnen wegen. De fosfaatexcretie waar de pluimveerechten op zijn gebaseerd is bij de minimoederdieren dus ook veel lager. Vakgroep Pluimveehouderij van LTO/NOP en NVP pleitten er daarom voor de minimoederdieren in een andere categorie onder te brengen zodat ze ook onder het pluimveerecht van 1,0 pe vallen.

Verschillen pluimveerassen

De minister wijst het verzoek af op basis van advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM). Die stelt dat de aangegeven verschillen in fosfaatexcretie tussen minimoederdieren en gangbare moederdieren zijn gebaseerd op informatie uit managementgidsen van fokkerijorganisaties en niet op data uit de praktijk. De onderbouwing van de sector is dus niet te beoordelen.

Bovendien worden in de Meststoffenwet diercategorieën onderscheiden op basis van diersoort, leeftijd en veehouderijsystemen, maar niet op grond van het genotype, verschillen tussen rassen binnen een diersoort.

Toename kippen

Bovendien zou volgens de CDM wijziging van de pluimveerechten van minimoederdieren betekenen dat het aantal kippen toeneemt, wat tegen de geest van het pluimveerechtenstelsel is. Piet Faber, voorzitter van de (opfok)vermeerderaars van LTO/NOP zei onlangs in vakblad Pluimveehouderij dat de overheid dat argument al langer hanteert, maar dat het niet klopt. Pluimveerechten zijn namelijk uitsluitend gerelateerd aan fosfaatexcretie en hebben dus geen betrekking op aantallen dieren. Immers je kunt op basis van je pluimveerechten ook meer vleeskuikens (0,48 pe) gaan houden in plaats van legkippen (1,0 pe).

Regulering aantal dieren

De CDM verwijst in het uitgebrachte advies echter naar de memorie van toelichting uit 1999 waarin staat dat het pluimveerechtenstelsel, dat twee jaar later zou worden ingevoerd, niet bedoeld is om te sturen op de hoeveelheid mineralen in de mest, maar wel degelijk gericht is op regulering van het aantal dieren.

De Commissie geeft aan dat er marktvraag is naar pluimveerechten en verlaging van de pluimvee-eenheid van mini-moederdieren van 1,48 naar 1,0 pe daarom zal leiden tot een uitbreiding van de pluimveestapel in Nederland. De Commissie concludeert dat de fosfaat- en stikstofexcreties en ammoniakemissies uit de pluimveehouderij dan waarschijnlijk toenemen, maar stelt tegelijkertijd dat het op basis van de beschikbare informatie niet mogelijk is uit te rekenen met hoeveel.

Precedentwerking

De CDM vreest bovendien dat van honorering van het voorstel van de pluimveesector precedentwerking uitgaat. Andere veehouderijsectoren zouden dan ook voorstellen tot wijzigingen kunnen indienen.

Lees ook: Pluimveesector wacht uitdagend 2023

Beheer
WP Admin