Guurtje Hoeve (99), dochter boer en boerin Jan en Pietje Hoeve uit Nieuwendam die in de Tweede Wereldoorlog Amsterdammers hielpen met voedsel. Foto: Jan Braakman BoerenlevenAchtergrond

‘Nog altijd blij dat we mensen in de oorlog konden helpen’

Boer en boerin Jan en Pietje Hoeve uit Nieuwendam verdeelden in de hongerwinter wat ze konden missen onder hongerige Amsterdammers. Hun dochter Guurtje Hoeve (99) fietste als tiener met tassen vol etenswaren door de stad. Ze kijkt na 80 jaar terug. “We hebben veel kunnen doen voor de mensen.”

In februari 1941 stopten drie grote Duitse vrachtwagens op het erf van Jan en Pietje Hoeve in Nieuwendam, een dorp ten noorden van Amsterdam. Dochter Guurtje Hoeve, toen nog een vijftienjarige puber, zag ze aankomen. De Duitse Wehrmacht had een stuk van hun grond uitgekozen om bunkers te bouwen. “Vlak voor onze neus”, herinnert Guurtje Hoeve. Guurtje Hoeve trouwde na de oorlog met Henk Vlug. Ze woont nu in Almere.

Guurtje molk als tiener af en toe de koeien op het gemengde bedrijf met elf hectare grond. “Dat kon ik goed”, weet ze nog. Ze hadden kippen, varkens en koeien. En ze verbouwden hun eigen groenten. Haar vader verkocht de melk aan de deur in Amsterdam. De boerderij was een zoete inval voor kinderen uit de buurt. Vader Jan vertelde de buurkinderen over de vogels die op het land kwamen. “Dan vroeg hij de jongens om stokjes te zetten om de nesten, om ze te beveiligen bij het maaien.”

De boerderij van Jan en Pietje Hoeve in Nieuwendam. Op de voorgrond Pietje Hoeve.

Nederlanders verlieten het land

Guurtje, haar broer Minne en haar zus Sijtske hadden het goed met hun ouders, tot op 10 mei 1940 de Duitsers het land binnenvielen. Twee dagen voor de inval had Guurtje op het Noordzeekanaal grote passagiersschepen buitengaats zien gaan. Dat vond ze vreemd. Haar moeder kwam uit een zeevaartfamilie. Zij wist wat het betekende: Nederlanders verlieten per schip het land, voordat de Duitsers binnen vielen. “Ze gingen op het schip, en wegwezen.”

Het leven op de boerderij kreeg een bijzondere wending toen een jaar later de Duitse Wehrmacht op het erf verscheen. “Ze vroegen aan mijn moeder of ze voor hen wilde koken. Ik kon niet begrijpen dat mijn moeder dat deed. Hoe haalde ze het in haar hersens om voor de Duitsers te gaan werken? Maar ze wist heel goed wat ze deed. De Duitsers moesten veel distributiebonnen inleveren en ze betaalden ook goed. Geld en bonnen kon mijn vader goed gebruiken voor de onderduikers in het dorp.”



‘Mijn moeder was streng’

Terwijl de Duitsers een eigen verblijf met bunkers hadden gebouwd en daar voortdurend aanwezig waren, verbleef op de boerderij een vriendje van Guurtje, de zoon van een klant van haar vader. Op een gegeven moment zei deze onderduiker dat hij het uitmaakte. “Dat was een domper.” En hij vertrok. Veel later hoorde Guurtje dat haar moeder de onderduiker de wacht had aangezegd. “Zij vertrouwde hem niet. Mijn moeder was streng.” Achteraf was het goed, zegt Guurtje, ze trouwde met een collega. “Ik heb zó’n man gehad.”

Guurtje kon de Duitse soldaten op de boerderij verstaan, ze had Duits geleerd op de mulo. “Als ik belangrijke dingen hoorde, dan briefde ik dat door. Ik moest altijd goed nadenken met wat ik zei. Eén Duitser had pas helemaal op het laatst, vlak voor ze weggingen, gemerkt dat ik hen kon verstaan.”

In juni 1944 begon een imposant offensief van de geallieerden op de Franse stranden. Guurtje steekt de handen juichend omhoog, bij de vraag hoe ze zich toen voelde. “We hoorden het van een neef, die zelf nog een illegale radio had.” Maar het ergste van de oorlog moest nog komen.Guurtje en haar zus Sijtske Hoeve na de bevrijding

Helpen tijdens de hongerwinter

Guurtje kreeg de taak om familie en kennissen in de stad van eten te voorzien. Elke woensdag fietste ze de stad door met groenten uit eigen tuin, bloemkool, bieten, bonen, aardappels, zuivel, vlees en eieren van het eigen bedrijf bracht ze op de fiets rond. De kring van mensen die ze hielp werd allengs groter tijdens de hongerwinter. “Mensen die ziek waren, oude klanten van mijn vader.”

Er kwamen ook mensen aan de deur. “De dag voor kerst 1944 zei mijn vader ‘Er gaat hier vandaag niemand weg zonder een hap eten’. Er zijn die dag 261 mensen geweest en we hebben ze allemaal iets te eten gegeven. We hadden grote pannen met soep en pap gemaakt. Het was heel stil op straat. Ellende. Je moest vreselijk opletten, overal voor. Voor controles. Maar de mensen waren ook niet zo lief meer. Ze pikten alles af. Ze hadden honger! Ik heb mensen dood op straat zien liggen. We hebben veel kunnen doen voor de mensen. Daar ben ik nog altijd blij mee.”