Foto's: Bart Nijs RundveeAchtergrond

‘Eerst de bodem, de massa volgt wel’

KringloopWijzer geeft inzicht in gewasopbrengsten en bodembenutting, ziet director sales Jos Deckers van DSV. Hij verwacht grote stappen in maisteelt.

Nu veehouders meer zicht krijgen op opbrengst en bodembenutting via de KringloopWijzer voorspelt Jos Deckers van DSV zaden Nederland dat in de maisteelt grote stappen vooruit gemaakt zullen worden. Vroege mais, onderzaai en roulatie met productiegras zijn daar de sleutels voor.

DSV is een nieuwe leverancier van maiszaden in Nederland. Hoe gaan jullie je vestigen?

“Nou, ik zie het meer als een doorstart. DSV is al sinds 2002 eigenaar van Zelder. Toen werkten we met rassen als Goldoli en Goldella. Omdat DSV, samen met de Deense mede-eigenaar Hunsballe, Zelder vooral overgenomen had voor de grasactiviteiten, is Zelder omgedoopt naar EuroGrass. Nadat DSV in 2012 alleen eigenaar werd, is het productenpakket in Nederland weer uitgebreid. Toen zijn ook gelijk maisrassen in onderzoek gelegd voor de Aanbevelende Rassenlijst. Afgelopen jaar hebben we twee rassen op de Rassenlijst gekregen: Denny en Movanna.”

Welk marktaandeel heeft DSV voor ogen?

“We gaan stapje voor stapje ons aandeel proberen uit te breiden. Het hangt er ook van af welke rassen beschikbaar komen en waar de vraag ligt. Een voorspelling is moeilijk te doen.”

Maar u heeft toch vast een doel?

“Nee, we hebben geen doel voor marktaandeel vastgesteld.”

Welk plan is er dan om dat marktaandeel uit te breiden?

“De maisrassen zijn een verbreding van ons portfolio. Onze buitendienstmensen hebben al vaste contacten en klanten in de handel en bij loonbedrijven. Daar brengen we al zaden van verschillende gewassen als gras, koolzaad, groenbemesters, granen en nog veel meer. Nu is maiszaad daaraan toegevoegd. De klant kan dus bij ons terecht voor een volledig assortiment.”

Waar let DSV op in de veredeling van mais?

“Wij veredelen wel een aantal gewassen, maar geen mais. We screenen ongeveer tweehonderd hybrides van kwekers per jaar. Daaruit kiezen we een tiental dat ons interessant lijkt voor een bepaalde regio. Dan moet je niet aan Nederland denken, maar meer aan een ­bepaalde breedtegraad. Daarna gaan we met de kweker om tafel om tot een contract voor vermarkting te komen. Het voordeel daarvan is dat we vrij snel kunnen schakelen. Als je zelf veredelt, duurt het een jaar of tien voor je een nieuw ras op de markt hebt. Wij kunnen via screening in vier à vijf jaar een ras op de markt hebben. Je hoeft dus minder ver in de toekomst te kijken om rassen in het assortiment te krijgen die bij de toekomstige vraag van de veehouders passen.”

Is opname in de Rassenlijst belangrijk?

“We maken gebruik van beide beschikbare rassenlijsten. De Aanbevelende Rassenlijst heeft als voordeel dat het een zeer hoog niveau heeft. Als je daar een ras op kunt krijgen, draai je mee met de beste rassen. Nadeel is dat het drie jaar duurt voor een ras in aanmerking komt voor opname in de lijst. En er wordt heel sterk op voederwaarde gelet. Als je de combinatie voederwaarde en drogestofopbrengst niet helemaal in orde hebt bij een ras, kun je opname wel vergeten. Dat is jammer, want soms hebben rassen wel heel goede andere kwaliteiten.”

En de andere rassenlijst?

“Dat is de lijst van DLV Plant. Het voordeel is dat daar al eenjarige cijfers gepresenteerd worden. We leggen daar rassen neer waarvan we weten dat ze goed zijn. Die staan bijvoorbeeld al in de buitenlandse rassenlijsten en die hebben zichzelf al bewezen. Maar voor de Nederlandse markt is het dan wel mooi als je daar ook Nederlandse cijfers bij hebt. Zo hebben we dit jaar Liprimus en Liberator bij DLV Plant in beproeving liggen.”

Kijken veehouders wel naar de rassen?

“Ik heb de indruk dat veehouders steeds meer betrokken zijn in de maisrassenkeuze. In elk geval veel meer dan bij de grasmengsels. Veehouders kiezen ook vaker zelf hun maisras en laten dat minder aan de handel of loonwerker over.”

Wat zijn de sterke punten van jullie rassen?

“Onze rassen op de Aanbevelende Rassenlijst zijn vroeg en doen het goed op voederwaarde. Liprimus kent een dubbeldoel. Het heeft voor snijmais een FAO 240-klasse, maar voor korrelmais FAO 210. Dat betekent dat de korrel al heel vroeg begint met afrijpen, waardoor we meer bestendig zetmeel verwachten.

Foto: Ronald Hissink

Foto: Ronald Hissink

Vroegheid is dus belangrijk?

“Ja, dat past in onze visie op maisteelt voor de toekomst. Wij hebben daar een duidelijk plan voor. Veehouders kijken nog te veel naar mais als de enige teelt op een perceel in een bepaald jaar. Ze kijken dan vooral naar opbrengst, of de combinatie opbrengst en voederwaarde. Mais bezet een perceel maar vijf à zes maanden. En de rest van het jaar dan? Daar liggen kansen.”

Hoe past vroegheid daar dan in?

“Veehouders zullen ruwweg 50 procent van hun ­areaal in blijvend grasland gebruiken. De andere 50 procent kan verdeeld worden in twee à drie jaar mais gevolgd door een twee- à driejarig productiegras. Als je daarop koerst, moet de mais eind september van het land zijn. Dan is er nog tijd voor een herinzaai, of een goede teelt van het vanggewas. Mais op tijd van het land betekent dat je niet in de nattigheid zit te knoeien. En een goed vanggewas betekent dat er meer organische stof in de bodem komt, waardoor meer stikstof bewaard blijft en de structuur van de grond verbetert. Kijk eens naar de afgelopen twee jaar. We zitten steeds in de nattigheid te oogsten en dit jaar is dat zelfs doorgegaan tot in de eerste week van november. Dan kun je een nagewas wel schudden. Je verliest stikstof, je bouwt geen organische stof op en de structuur van de grond verbetert ook niet. Dan kun je volgend jaar nooit de 20 ton droge stof halen die mais gemiddeld op proefvelden wel haalt.”

En dus?

“In de praktijk wordt gemiddeld 15 ton droge stof gehaald. En omdat dit tegenvalt, kiezen boeren voor opbrengst. Een ras met 2 procent meer opbrengst geeft onder gelijke omstandigheden 300 kilo droge stof extra. Als je de omstandigheden optimaliseert, dus de bodem verzorgt, kan je zomaar 18 ton halen. Dat is 20 procent meer. Er zijn drie ­belangrijke voorwaarden die je op orde moet hebben voor een goede maisteelt. Dat zijn bodem, bodem, bodem. Je kunt de bodem alleen verzorgen als je mais op tijd van het land is. En bedenk dan ook dat drogestofvorming niet meer in oktober plaatsvindt. Dat gebeurt voor die tijd. Met een goede bodem en een vroeg ras haal je meer tonnen en voederwaarde van het land dan met een later ras dat je pas begin november oogst.”

Veehouders weten meestal niet wat de opbrengst van hun percelen is.

“Precies. Akkerbouwers weten dat wel exact. Die weten ook welke teeltmaatregel welk effect heeft op de opbrengst. Maar voor veehouders komt daar verandering in. De techniek ontwikkelt zich en de eerste systemen voor opbrengstmeting op de hakselaar zijn al actief. Maar ik zie vooral toegevoegde waarde van de KringloopWijzer. Ik ga niet op de discussie in of de KringloopWijzer een goed instrument is in het kader van de meststoffenwet, maar ik weet wel dat hij inzicht geeft in de gewas­opbrengsten en de benutting van de bodem. Ik verwacht dan ook dat er grote stappen worden gezet in de mais­teelt qua opbrengst en efficiëntie.”

Past onderzaai daarin?

“Jazeker. Je kunt kiezen voor een nagewas dat je na de teelt inzaait, maar onderzaai is zeker ook een wijze van telen van een nagewas. Wij zien daar wel voordeel in. We passen onderzaai met Engels raaigras toe of een mengsel van Engels en Italiaans raaigras. Wat je gebruikt, hangt wel een beetje van het maisras af. Als je een ras hebt met wat minder bladmassa of afhangende bladeren, krijgt de onderzaai meer licht en wordt het sneller geactiveerd.”

Maar de grootste winst ligt dus in beter bodemgebruik en daardoor meer tonnen mais?

“Niet alleen dat. Mais vroeg van het land betekent een betere bodem. Dat is de basis voor hogere opbrengst. Door een goed nagewas houd je meer stikstof in de ­eigen kringloop. Dat is het eerste voordeel. En hogere opbrengst betekent meer efficiëntie. Dus minder aankoop van voer en minder mestafzet. Dat zijn nog eens twee voordelen. Veehouders zullen straks de meeste melk kunnen produceren als ze de benutting van het land op orde hebben en hun eigen voer efficiënt kunnen omzetten in melk. Daar liggen de kansen. Onze vroege rassen mais passen perfect in dat plaatje.”

DSV sinds 2002 in Nederland

DSV wordt als nieuwe speler ervaren op de zadenmarkt in Nederland. Toch is DSV al sinds 2002 in Nederland actief, toen het samen met het Deense bedrijf Hunsballe elk 50 procent van kweekbedrijf Zelder overnam. De coöperaties verkochten destijds hun belang in Zelder. Zelder werd omgedoopt in EuroGrass. In 2012 heeft DSV het belang van Hunsballe in EuroGrass overgenomen en in 2014 volgde de naamsverandering naar DSV zaden Nederland.

Beheer
WP Admin