CDM: geen voordeel vroeger uitrijden dierlijke mest bij late teelt
Het vervroegen van de uitrijperiode voor dierlijke mest bij niet-vroege teelten lost niet zoveel op. Dat concludeert de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet in een advies aan landbouwminister Femke Wiersma. Zij had het advies gevraagd op verzoek van BBB-Kamerlid Caroline van der Plas.
Volgens de huidige regels mag op bouwland vanaf 16 maart drijfmest worden toegediend. Een uitzondering hierop geldt voor de teelt van vroege gewassen. Dan mag na het vooraf melden bij RVO vanaf 16 februari mest worden uitgereden.
Volgens de deskundigen is er geen landbouwkundig voordeel van het vroeger bemesten op percelen waar late teelten worden gezaaid. Het gaat dan in de praktijk vooral om mais, dat doorgaans na maart wordt gezaaid. Landbouwkundig is het ongunstig als de periode tussen bemesten en zaaien wordt verlengd. Volgens CDM is de reden om vroeger mest uit te rijden bij deze teelten vooral gericht op het verlichten van de druk op de mestmarkt. De deskundigen verwachten echter niet dat deze maatregel effect zou hebben, omdat veel boeren die mais telen ook gras hebben en grasland mag vanaf 16 februari bemest worden.
Afhankelijk weersomstandigheden
Milieukundig is het risico op uit- en afspoeling van mineralen bij vroege bemesting erg afhankelijk van de weersomstandigheden. Het toepassen van bouwlandinjectie in plaats van zodebemesting reduceert het risico op oppervlakkige afspoeling. Het kan op percelen waar een vanggewas staat wel leiden tot meer stikstofmineralisatie en daardoor het risico op uitspoeling verhogen.
Ook het vroeg zaaien van een gewas en toedienen van nitrificatieremmer kan het risico op uit- en afspoeling beperken. Het risico op uit- en afspoeling bij toediening van mest in het voorjaar is uitgaande van gemiddelde weersomstandigheden beperkt en volgens CDM kleiner dan bij bemesting in het najaar. Maar omdat het weer sterk veranderlijk is, geeft CDM in het in februari opgestelde advies nog geen advies.