Derk Boswijk (CDA) is trots op de agrarische sector. Juist daarom moeten we de status-quo doorbreken en niet meegaan in makkelijke oneliners die het landbouwdebat overheersen, vindt hij. – Foto: Andrea van Schaik Fotografie AlgemeenOpinie

‘Voedselproductie te belangrijk om alleen aan markt over te laten’

Kamerlid Derk Boswijk (CDA) schreef een essay over honger en oorlog. Hij vindt dat de voedselproductie niet geheel aan de markt kan worden overgelaten. Een bewerkte voorpublicatie.

Rond de jaren zestig hadden veel melkveehouders vaak maar 20 koeien en wat ander vee. Tegenwoordig kom ik als CDA-Kamerlid veel bij boeren. Ik heb er een paar honderd bezocht. De meeste melkveehouders hebben minimaal 100 koeien.

Vooral het laatste decennium is het vrije marktdenken extra tot wasdom gekomen. Niet lang geleden waren diverse producten in de Europese Unie nog beperkt met een quotum. Landen mochten simpelweg niet meer produceren dan dat het quotum toestond. In 2015 verdween bijvoorbeeld het melkquotum, waar toen veel bezwaar tegen was. Henk Geurts, voorzitter van de Nederlandse Melkveehouders Vakbond, waarschuwde in 2012 al dat ongecontroleerde groei zou leiden tot overproductie en lage prijzen. Uiteindelijk is dat exact wat er daarna is gebeurd.

Hoewel de afschaffing van het melkquotum inderdaad desastreus verliep, nam de Europese Commissie in 2017 het onbegrijpelijke besluit om ook het quotum op suiker af te schaffen. Argument: suiker was nog de enige beschermde markt. Ook hier was het de akkerbouw zelf die protesteerde tegen de afschaffing van het suikerquotum. Want waar ze bang voor waren, gebeurde. Al in 2018 leidde een suikeroverschot tot lagere prijzen. Die raakte overigens niet alleen boeren in Europa, maar volgens onderzoek van de Rabobank ook boeren in de Sub-Sahara.

Groeien of een nicheproduct

De enige manier om de race op de wereldmarkt bij te houden is dat boeren óf flink moeten blijven groeien, zoals we de laatste decennia hebben gezien, óf naast hun bestaande boerderij andere inkomsten moeten verwerven. Sommigen stappen over op de productie van een nicheproduct. Dit kan echter niet iedereen, want dan is het geen ‘nicheproduct’ meer en zakt de prijs in.

Nu ben ik zelf van oorsprong ondernemer en ik zie de voordelen van de markteconomie. Maar toch kunnen we niet alles aan de markt overlaten. Het ‘lang-leve-de vrije-markt’-denken zit nog diep in ons DNA, ook binnen mijn partij. Bij een CDA-bijeenkomst in Schagen werd ik bevraagd door een oudere man, die zei dat hij al sinds de oprichting CDA-lid was. Hij vond het een schande dat het CDA de landbouw te grabbel gooit, de sector die er toch voor gezorgd heeft dat Nederland de tweede landbouwexporteur ter wereld is. We moeten juist trots zijn op deze sector, sloot hij af.

Veel mensen in de zaal knikten instemmend. Mijn reactie deed menig wenkbrauw fronsen: ‘Hoe kunnen we trots zijn op een sector die een exportrecord breekt, die vorig jaar voor het eerst meer dan € 100 miljard aan agrarische producten exporteerde, terwijl meer dan 30% van de boeren onder de lage inkomensgrens van € 26.300 zit? Is het gezond dat een jonge melkveehouder zich soms voor € 4 tot € 5 miljoen in de schulden moet steken, 60 uur in de week moet werken om vervolgens, als de melkprijzen niet te laag zijn en de voerprijzen niet te hoog, een modaal inkomen over te houden?’

Status-quo doorbreken

Veel mensen zijn niet op de hoogte van deze vaak schrijnende verhalen die veel boeren slapeloze nachten bezorgen. Natuurlijk ben ik trots op de agrarische sector. Ik onderstreep het belang van een vitale sector, maar juist daarom moeten we de status-quo doorbreken en niet meegaan in de makkelijke oneliners die helaas het landbouwdebat overheersen.

We zijn ons te veel gaan blindstaren op het Bruto Binnenlands Product en exportcijfers. Het doet mij vaak denken aan de uitspraak van Robert Kennedy: ‘Het BBP meet alles behalve wat van waarde is’. Door de toegenomen globalisering wordt het voor individuele boeren wereldwijd telkens moeilijker om zelfstandig te blijven.

We zien dat in Nederland een afname van het aantal boerenbedrijven, terwijl de omvang van de bedrijven in vee en areaal toeneemt. Ook mondiaal zien we dat telkens grotere multinationals meer grip op de voedselmarkt krijgen. Op dit moment heeft slechts 1% van de grote boerenbedrijven 65% van de landbouwgrond in handen. Slechts vier grote investeerders hebben 70% van de wereldhandel in landbouwgrondstoffen in handen.

Deze enorme macht bij maar een select groepje zorgt voor heel perverse prikkels. Zo was het niet alleen de oorlog in Oekraïne en de daaruit voortkomende onzekerheid die de graanprijzen opstuwden. Het kwam vooral doordat slechts vier bedrijven 70-90% van de wereldwijde graanhandel controleren. Bovendien wordt er gespeculeerd met de graanprijzen.

Schaarste bij voedsel is gevaarlijk

Normaliter is ‘schaarste’ een belangrijk mechanisme in marktwerking. Schaarste zorgt ervoor dat we nog harder werken, innoveren, concurreren en geld verdienen. Bij producten zoals televisies of auto’s is schaarste niet levensbedreigend, hooguit vervelend maar wel noodzakelijk om te blijven innoveren. Bij voedsel betekent schaarste direct honger. Dat nu een telkens kleiner groepje commerciële instellingen en bedrijven enorme invloed heeft op de schaarste op de voedselmarkt is onwenselijk, immoreel en soms zelfs gevaarlijk. Want speculeren met voedselprijzen zorgt niet alleen voor honger. Er is een directe relatie met onrust en oorlog en dus met onze veiligheid.

Op dit moment focussen we begrijpelijkerwijs op het oosten van Europa (Oekraïne), maar mijn voorspelling is dat de grootste bedreiging voor onze veiligheid uit Afrika komt. Denk hierbij aan de grote vluchtelingenstromen en de opkomst van terrorisme als gevolg van honger en maatschappelijke onrust. Want de Afrikaanse agrarische sector heeft het al zwaar, terwijl klimaatverandering de uitdagingen nog groter maken. De schaarse landbouwgronden in Afrika worden massaal opgekocht door China. De Aziatische grootmacht heeft gronden nodig om de eigen voedselproductie veilig te stellen, aangezien slechts 9% van China’s eigen grondgebied geschikt is voor landbouw. Daarbovenop neemt de bevolkingsgroei toe van 1,3 miljard Afrikanen nu naar 2,5 miljard in 2050.

Gebrek aan goede infrastructuur

Maar hoe kan het überhaupt dat het Afrikaanse continent zoveel ellende kent? Dat Egypte, de graanschuur van de oudheid, nu de grootste importeur is van zowel Russisch als Oekraïens graan? Veel Afrikaanse landen zijn na de dekolonisatie overgeleverd aan oorlogen, corrupte regeringen en staatsgrepen die weer plaatsmaken voor de volgende corrupte regering. Door de soms eeuwenlange instabiliteit in deze regio’s is er nauwelijks geïnvesteerd in de agrarische sector.

Het gebrek aan een goede infrastructuur heeft tot gevolg dat veel boeren in Afrika zich hebben gericht op productie van goederen voor de export, zoals koffie of tabak. Deze productie voor export gaat ten koste van productie van voedsel voor eigen consumptie, wat deze landen dus erg afhankelijk maakt van bijvoorbeeld graan uit Rusland of Oekraïne.

Dat veel Afrikaanse landen met een beschuldigende vinger naar hun oude koloniale heerser wijzen, is niet geheel onterecht. Dit oude zeer zorgt er ook voor dat sommige landen, zoals recent Mali, een voorkeur geven aan hulp uit China en Rusland boven bijvoorbeeld Frankrijk.

Goedkoop voedsel nekt de Afrikaanse boer. Maar er is nog een andere reden waarom het Afrikaanse continent zo afhankelijk is van voedselimport. De afschaffing van het suikerquotum raakte zowel de Europese boer als de Afrikaanse boer. Bij zuivel hebben we dit sinds het verdwijnen van het melkquotum ook gezien. Er kwam meer productie en de overproductie van melk werd als melkpoeder naar Afrika geëxporteerd, met negatieve effecten voor de Afrikaanse melkveehouder.

Subsidies effectiever inzetten

Het essay verschijnt volgende week bij de boekhandel.

Nu zeg ik niet dat we helemaal geen subsidies meer moeten verstrekken aan de landbouw. Sterker nog, als we het minder over willen laten aan de markt zijn subsidies onvermijdelijk. Maar we moeten beter in kaart brengen wat de negatieve effecten zijn en hoe we subsidies effectiever kunnen inzetten. Nu verstrekt het ministerie van LNV subsidies met negatieve effecten in andere landen, terwijl het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking met andere subsidie die effecten weer probeert ongedaan te maken.

We dachten ooit dat we met grote sommen geld, voedsel en andere middelen Afrika zouden helpen. Maar inmiddels zien we dat er nauwelijks verschil is tussen landen die op deze manier steun kregen en landen die geen steun kregen. Het zorgde er vooral voor dat deze landen afhankelijker zijn geworden. Het is niet een tekort aan voedsel, want dat is er mondiaal gezien voldoende, het is het prijsopdrijvende effect veroorzaakt door speculatie dat voor een groot deel bepaald of er honger uitbreekt in die afhankelijke landen, met vluchtelingenstromen richting Europa als gevolg. Willen we echt werken aan een veiliger Afrikaans continent, dan moeten deze landen weerbaarder worden en dus de voedselketens korter, zodat de impact van de mondiale wereldmarkt minimaal is.

Het is onwenselijk dat een select groepje zoveel macht heeft op de mondiale voedselproductie. Dat maakt ons geopolitiek heel kwetsbaar. We hebben recent gezien hoe grote afhankelijkheid tussen continenten door lange productieketens en just-in-time concepten ons erg kwetsbaar maken. Kijk naar Phillips dat 30 jaar geleden nog compleet zelf beademingsapparatuur maakte. Philips is inmiddels afhankelijk van 621 kleine toeleveranciers verspreid over drie continenten. Deze onderlinge afhankelijkheid bij de maakindustrie zien we dus ook in ons voedselsysteem. Het is nu tijd om te stoppen met de oneliners en dit fundamentele debat te gaan voeren.

Reacties

  1. Eens met die oude cda-er! , we moeten redelijk grondgebonden vrij kunnen produceren. En niet een overheid afhankelijke fuik in zwemmen waar we niet weer uit komen.

Beheer
WP Admin