Onder normale omstandigheden is een advies om een 3% hogere aanhouding van kalveren dan vervanging van koeien aan te houden. Dat is meestal voldoende om tegenslagen op te kunnen vangen. Foto: Mark Pasveer RundveeAchtergrond

Niet te veel, en ook niet te weinig jongvee

Het vinden van de juiste balans tussen het minimaliseren van kosten door het aantal jongvee te beperken en het waarborgen van voldoende jongvee bij tegenvallers is een uitdaging. Er zijn verschillende mogelijkheden om hier invulling aan te geven.

Veel bedrijven streven naar een lage vervanging van melkkoeien. Een percentage van 25% wordt vaak als optimum gezien, maar er zijn ook bedrijven die nog wel wat lager zitten. Minder koeien betekent ook minder jongvee nodig, waardoor fosfaatrechten voor melkproductie zijn te benutten. Ook kosten van mestafzet van (te veel) jongvee tellen vandaag hard door (zie kader Scherp in jongvee snel interessant).

Er is eigenlijk geen discussie over de vraag of een laag vervangingspercentage economisch interessant is. Mits het uiteraard bij de ondernemer en de bedrijfsvoering past, blijft het streven om scherp te zijn in het aanhouden van jongvee. Uit onderzoeken en analyses komt telkens dat de optimale vervanging rond de 25% ligt, waarbij de betere bedrijven met een lagere vervanging nog een groter voordeel halen. Het gemiddelde op Nederlandse melkveebedrijven ligt nu rond de 28% vervanging.

Alles wat geen melk oplevert, kost in feite geld

“We zien in onze studiegroepen dat bedrijven scherper zijn gaan varen en beneden de zes stuks jongvee per tien koeien zitten”, zegt Tom Baak, adviseur financieel management bij DLV Advies. Daarbij is ook bepalend hoe snel veehouders de vaarzen klaar hebben: met 23 maanden of met 26 maanden betekent ‘een wereld van verschil’.

Tekst gaat verder onder foto

Een scherpe jongveeopfok is economisch snel interessant. Maar op een melkveebedrijf kunnen altijd perioden zijn dat meer koeien vertrekken of uitvallen, zoals recent door blauwtong. Foto: Jan Willem van Vliet
Een scherpe jongveeopfok is economisch snel interessant. Maar op een melkveebedrijf kunnen altijd perioden zijn dat meer koeien vertrekken of uitvallen, zoals recent door blauwtong. Foto: Jan Willem van Vliet

Verkoop gesekst sperma

Kortom, een scherpe jongvee-opfok is economisch snel interessant. Maar een melkveebedrijf is geen theoretisch model, waardoor er altijd perioden kunnen zijn dat meer koeien (zouden moeten) vertrekken of uitvallen, zoals recent door besmettingen met blauwtong.

De vraag is of en hoe melkveehouders daarop kunnen anticiperen. Fokkerijspecialisten herkennen het vanuit de praktijk. “Het gaat de komende tijd alleen maar actueler worden”, voorziet Cees Oomen, specialist veestapelmanagement bij CRV. Oomen verwacht dat het jaren duurt voordat getroffen bedrijven door blauwtong hun normale patronen weer hebben. “Minder koeien betekent minder kalveren.” Hij ziet de verkoop van gesekst sperma toenemen, wat volgens hem aangeeft dat veehouders zekerheid willen over het aantal vaarskalveren dat wordt geboren. Met inzet van gesekst sperma voorkomen ze dat ze op termijn te weinig vervangingsvaarzen aan de melk krijgen.

Nadelen van afhankelijkheid

Ook Walter Liebregts, directeur van fokkerijorganisatie K&L, merkt een toenemende afzet van gesekst sperma. Dat was al het geval en met de gevolgen van blauwtong is het zeker niet minder. Hij ziet dat veehouders verschillende keuzes maken als er gaten in de planning vallen. “Rekenen rond een strak vervangingspercentage is mooi, maar in de praktijk kan het toch tegenvallen als veehouders te scherp in het jongvee zitten. Sommigen kopen wat extra dieren aan, anderen kiezen ervoor om even een paar koeien minder te melken.”

Prijzen en beschikbaarheid van vee zijn echter onzekere factoren daarbij. Dat geldt overigens ook voor veehouders die besloten de hele opfok weg te doen. “Extern opfokken en aankopen, rekent best leuk voor fosfaat en mest, maar ze merken wel de nadelen van afhankelijkheid. We zien daardoor best wat spijtoptanten die zelf weer gaan opfokken”, signaleert Liebregts. Hij ziet voor de langere termijn ook steeds meer moeilijkheden voor het halen van jongvee uit het buitenland, los van de veterinaire risico’s die er altijd aan kleven. Zelf opfokken is dus de trend, maar dat is geen garantie voor succes waarschuwt hij. “Er moet wel de goede focus op liggen, anders haal je nooit het gewenste resultaat.”

Hogere aanhouding van kalveren

In de praktijk wordt er al rekening mee gehouden dat niet alle kalveren het tot een geschikte vaars schoppen of dat soms wat extra vervanging nodig is. Oomen adviseert in de basis een 3% hogere aanhouding van kalveren dan vervanging van koeien aan te houden. Onder normale omstandigheden is dat volgens hem een veilige buffer om tegenslagen op te vangen. “Dat klinkt niet veel, maar tussen 25% en 28% zitten wel ruim 10% méér kalveren.” Meer jongvee aanhouden, gaat wel ten koste van de fosfaatruimte om melk te produceren. Oomen noemt het maatwerk per bedrijf wat veilig en nodig is.

Of alle bedrijven het met die 10% extra kalveren redt, durft de fokkerijspecialist niet te zeggen, daarvoor is het ook nog vrij vroeg. Wel ziet hij dat veehouders beslissingen rondom vervanging nog vaak op basis van emotie nemen. “Onze specialisten kunnen helpen met het maken van een berekening van de optimale jongveebezetting op hun bedrijf.”

Tekst gaat verder onder foto

Door tijdelijke aanvoer van een aantal extra vaarzen of koeien is een gat in de melkveestapel op te vangen. De melkproductie blijft in ieder geval beter op niveau. Er kleven wel een aantal nadelen aan, zoals risico’s van aanvoer, stress in het koppel en geen controle op de opfok. Om de risico’s te beperken heeft aanvoer van Nederlandse bedrijven met de hoogste ziektevrij-statussen voor de bekende ziekten de voorkeur. Foto: Van Assendelft
Door tijdelijke aanvoer van een aantal extra vaarzen of koeien is een gat in de melkveestapel op te vangen. De melkproductie blijft in ieder geval beter op niveau. Er kleven wel een aantal nadelen aan, zoals risico’s van aanvoer, stress in het koppel en geen controle op de opfok. Om de risico’s te beperken heeft aanvoer van Nederlandse bedrijven met de hoogste ziektevrij-statussen voor de bekende ziekten de voorkeur. Foto: Van Assendelft

Verkopen overtallige dieren

Een mogelijkheid om bij een scherpe jongveevoorziening beter bestand te zijn tegen tegenvallers is meer jongvee aanhouden en verkopen van overtallige dieren. Veehouders moeten het daarom zien als een verzekeringspremie die ze betalen voor een stuk zekerheid in beschikbaar jongvee. Een voordeel is dat extra jongvee ook extra selectiemogelijkheden biedt welke vaars blijft en welke kan vertrekken.

Eenvoudig gezegd kan de opbrengst van een vaars de opfokkosten deels compenseren, waarbij waarschijnlijk niet de hoofdprijs wordt betaald, aangezien de veehouder niet zijn beste dieren in de markt zet. Het vraagt echter wel extra fosfaatrechten of gaat ten koste van productieruimte van de koeien. Het geeft economisch in de meeste gevallen niet het beste resultaat, en relatief veel jongvee pakt niet gunstig uit voor de kengetallen in de KringloopWijzer.

Het belangrijkste is dat veehouders nadenken over hun eigen situatie

Baak van DLV zegt het daarom zeker niet standaard te adviseren. Maar hij ziet wel dat sommige veehouders hiervoor kiezen; veelal op bedrijven die relatief goedkoop de kalveropfok voor elkaar hebben. “Dat zijn vaak extensieve bedrijven die een bepaalde kwaliteit ruwvoer van percelen hebben die ze kunnen benutten bij het jongvee en de mest op eigen grond kwijt kunnen.” Maar, zo geeft de adviseur aan, ook onder andere omstandigheden kan het een bewuste keuze zijn om de risico’s op een gat in de planning te verkleinen. “Het belangrijkste is dat veehouders nadenken over hun eigen situatie, zowel qua optimale vervanging als wat er beter kan bij de opfok.”

Ook Oomen van CRV is terughoudend over een dergelijke strategie. “Alles wat geen melk oplevert kost in feite geld”, beredeneert hij. “De buffer die wij adviseren is een ander verhaal, maar meer vaarzen aanhouden en een deel ervan verkopen zal in de meeste gevallen niet uitkunnen.”

Gat in de bezetting accepteren

Met een voldoende grote buffer en inzet van gesekst sperma zijn dus gaten in de planning te dichten als er meer uitval onder de koeien (en jongvee) is. Het zijn echter maatregelen voor de langere termijn. Een maatregel voor de korte termijn die weinig actie vraagt, is accepteren dat er even een gat is in de bezetting en dus de productie en melkinkomsten. De bedrijfssituatie maakt hoe dit uitpakt. Voor intensieve bedrijven die voor de laatste koeien voer aankopen en mest afzetten, is de impact veel kleiner dan voor extensieve bedrijven. Verder is de melkprijs een factor: bij de huidige niveaus rekent het verlies aan melkopbrengsten heel anders dan bij prijzen die half zo hoog liggen. Op bedrijven met hoge vaste lasten of aflossingsverplichtingen telt een negatieve impact op de cashflow ook door. In een situatie met een overvolle stal of overbelaste melkrobots kan ook een andere afweging worden gemaakt dan in een situatie van onderbezetting.

Een andere optie is om tijdelijk een aantal extra vaarzen of koeien aan te voeren om het gat op te vangen. De melkproductie blijft in ieder geval beter op niveau; het saldo van die kilo’s melk is sterk bedrijfsafhankelijk. Er kleven wel een aantal nadelen aan. Zo geeft aanvoer van dieren altijd kans op ziekte-insleep en is er geen controle geweest op de opfok. De dieren komen dan zonder historie op het bedrijf. Om de risico’s te beperken heeft aanvoer van Nederlandse bedrijven met de hoogste ziektevrij-statussen voor de bekende ziekten daarom de voorkeur. Verder moeten aangevoerde dieren wennen aan de stal, voeding en koppel, wat (tijdelijk) tot extra stress kan leiden. Ook verloopt de genetische vooruitgang minder gelijkmatig en past niet helemaal bij de bedrijfsdoelstellingen.