AlgemeenAchtergrond

Nederland en Europa – landbouw in de hoofdrol

De agrosector neemt van oudsher een prominente plaats in in de Nederlandse economie. Al die tijd is die sector ook sterk op de internationale handel gericht. Voor haar buitenlandse politiek is Nederland altijd meer Atlantisch georiënteerd dan op het Europese continent. Zie daar enkele belangrijke ingrediënten voor de verklaring van de positie van Nederland en de rol die ons land speelde bij de ontwikkeling van het Europese landbouwbeleid.

20 jaar lang heeft een Nederlandse landbouwcommissaris de kar van het Europese landbouwbeleid getrokken. Dat is lang, naar verhouding. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) vierde vorig jaar zijn 60ste verjaardag.
Op dit moment staat de zgn. netto-betalingspositie van Nederland in de EU ter discussie; de Nederlandse politiek wil die terugdringen. De nadruk op deze positie miskent de grote economische voordelen voor de Nederlandse economie van het lidmaatschap van de EU, vooral ook voor de agrosector, menen landbouweconomen.

De Nederlandse agrosector, enkele cijfers

De toegevoegde waarde van de agrarische sector aan de Nederlandse economie bedraagt ca. 48 miljard euro, ofwel bijna tien procent. De Nederlandse agrosector leunt zeer sterk op de wereldhandel, zowel qua export als import. Het aandeel van agrarische producten en voedingsmiddelen in de uitvoer is relatief hoog: ruim 17 procent. Het agro-complex brengt een aanzienlijke netto-uitvoer voort: ruim 23,6 miljard euro. Speerpunten in de Nederlandse export zijn: sierteelt, vee- en vleesproducten en zuivelproducten.
Ruim tachtig procent van de Nederlandse agrarische export gaat naar andere EU-landen, vooral Duitsland; meer dan zestig procent van de import komt uit de EU. Buiten de EU is de VS de belangrijkste afnemer en Brazilië de grootste leverancier.
De Nederlandse agrarische export en import kenmerkt zich vooral door de hoge graad van bewerking. Ongeveer de helft van beide handelsstromen bestaat uit be- en verwerkte producten.
Dat de Nederlandse agrosector relatief groot is laat zich onder meer verklaren uit dat Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Duitsland, veel meer een agrarisch en handelsland is gebleven. Nederland koos al vroeg voor de landbouw voor een offensieve, exportgerichte strategie: bijvoorbeeld geen bescherming van de eigen markt maar via voorlichting, onderwijs en onderzoek verhogen van de productiviteit, en door structuurverbetering. Bovendien draagt de ligging van Nederland aan zee sterk bij aan de handelsgeest van ons land.

Nederlandse rol in GLB

Toen Nederland in 1957 deel ging uitmaken van de ‘oer-lidstaten’ van toen nog de Europese Economische Gemeenschap (EEG) was er toch enige aarzeling of het Nederlandse belang wel gediend was met het onderbrengen van de landbouw onder de gemeenschappelijke markt. We hadden immers een vooraanstaande landbouw, behoorlijk concurrerend en sterk in ontwikkeling. Bovendien deden we veel handel met derde landen. Zou een beschermend landbouwbeleid ons land daarin niet teveel beperken, was de vraag. Al snel bleek echter dat de Nederlandse agrosector sterk profiteerde van de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt en het GLB legt Huib Silvis uit. Hij is hoofd Natuurlijke Hulpbronnen bij het LEI, onderdeel van Wageningen UR. Met name de afzetmogelijkheden van producten namen sterk toe, of het nu ging om zuivel, vlees, aardappelen, suiker,groenten en fruit en sierteeltproducten.
Opvallend in de geschiedenis is hoe Nederland de verhoogde graanprijzen, die als zodanig toch tamelijk nadelig waren voor ons land, in zijn voordeel heeft weten om te buigen. Nederland had destijds al een mengvoederindustrie die verschillende grondstoffen, waaronder graan, verwerkte voor de veehouderij. Door gaten in de graanmarktordening kwam snel een beweging op gang in de richting van substituten voor graan in het veevoer. De graansubstituten bestonden voor een deel uit resten van oliehoudende zaden (veekoeken), die in de onderhandelingen tussen Europa en de Verenigde Staten buiten de marktbescherming waren gehouden. Samen met niet-beschermde energierijke grondstoffen zoals tapioca kwamen deze in groeiende hoeveelheden binnen via de haven van Rotterdam. Door betrokkenen werden de mazen in de graanmarktbescherming ‘het Gat van Rotterdam’ genoemd, zegt Silvis.
Nederland speelde in de onderhandelingen tussen Europa en de landen buiten Europa, met name de VS, een belangrijke rol in de persoon van Aart de Zeeuw, destijds directeur-generaal op het ministerie van Landbouw. Tijdens de Uruquay-ronde in het kader van de GATT, later WTO, waarbij wereldwijd spelregels voor de internationale handel werden afgesproken en de beleidsruimte werd bepaald voor de landen voor de bescherming van hun eigen markten, was hij voorzitter van de Werkgroep landbouw. Hij werd daarbij door zowel Europa als de VS gezien als een vertrouwde persoon om deze onderhandelingen te begeleiden.
De EU-zuivelquotering van 1984 beperkte de expansie van de zuivelsector in Nederland. Vervolgens maakten de ‘Mac Sharry’- hervormingen in 1992 min of meer een einde aan de grote voordelen die Nederland tot dan ondervond van de EU-graanprijspolitiek. In Europa werden de besluiten door sommigen dan ook gezien als overwinning op de Nederlandse positie van voordien, aldus Huib Silvis.

Nederlandse landbouwcommissarissen

Van de 60 jaar Europees landbouwbeleid hebben 22 jaar Nederlandse landbouwcommissarissen leiding gegeven aan de totstandkoming en uitvoering van dit beleid. Behalve het grote belang dat Nederland hechtte aan de landbouw, zal ook een rol hebben gespeeld dat de grote lidstaten elkaar de landbouwportefeuille niet gunden en liever een commissaris uit een kleine lidstaat hadden. Buiten een heel korte periode dat een Italiaan de portefeuille had, is die nooit bij Frankrijk, Duitsland, Italië of eht Verenigd Koninkrijk terecht gekomen.

Sicco Mansholt, tot dan Minister van Landbouw in Nederland, werd landbouwcommissaris in de eerste Europese Commissie. Hij bleef de landbouwportefeuille houden in de commissies die daarna kwamen. In 1972 werd hij kort voorzitter van de Commissie. Mansholt was een krachtige commissaris. Hij was de drijvende kracht achter de geslaagde poging landbouw deel uit te laten maken van de gemeenschappelijke markt.

Pierre Lardinois, eveneens voordien Nederlands Minister van Landbouw, was landbouwcommissaris van 1973 tot 1977. Zijn periode kenmerkte zich door grote onzekerheid; het was de tijd van de toetreding van het Verenigd Koninkrijk (samen met Ierland en Denemarken), alsmede de eerste grote voedselcrisis in het bestaan van de Europese Gemeenschap en de exportban die de VS legde op de export van sojabonen. Lardinois was een stuk terughoudender dan zijn voorganger waar het ging om veranderingen in het beleid. Volgens deskundigen viel zijn beleid wel te kenschetsen als ‘passen op de winkel’.

Een krachtiger beleid kwam van de derde landbouwcommissaris namens Nederland, Frans Andriessen. Hij beheerde de landbouwportefeuille van 1985 tot 1989. Daarvoor was hij van 1981 tot 1985 commissaris voor Concurrentiebeleid en daarna, van 1989 tot 1993, commissaris voor Buitenlandse betrekkingen en handel; zijn tweede en derde periode was hij ook vicevoorzitter van de Commissie. Andriessen verlaagde de melkquotering waardoor vraag en aanbod weer in evenwicht met elkaar kwamen en er een eind kwam aan de melkplas, en bovendien verhoogde hij de superheffing op melk tot een niveau dat het echt een strafheffing werd.

Netto-betalingspositie

Het kabinet-Rutte wil de afdracht van gelden aan de EU terugdringen, met een beroep op de zgn. netto-betalingspositie die Nederland inneemt . De Europese Rekenkamer becijferde in 2009 het verschil tussen inkomsten en uitgaven per saldo negatief: 4,4 miljard euro.
Het verengen van de voor- en nadelen die Nederland ondervindt van het lidmaatschap van de EU tot de netto-betalingspositie is nogal kortzichtig, vinden landbouweconomen. Kortgezegd, vinden zij, wordt in het ene geval gekeken naar het boekhoudkundig effect en in het andere geval naar de economische effecten. Prof. Gerrit Meester, tot voor kort adviseur van een reeks ministers van Landbouw rond Europese zaken en bovendien een aantal jaren Nederlands woordvoerder in het Speciaal Landbouwcomité van de EU, stelt op basis van op meerdere plaatsen gedane berekeningen dat de Nederlandse economie drie tot vier maal het boekhoudkundige tekort terugverdient. Dat zou neerkomen op 13 tot 17,5 miljard euro. Het Centraal Planbureau becijferde in 2008 dat het Bruto Nationaal Product van Nederland structureel vier tot zes procent hoger ligt als gevolg van de interne markt van de EU.
Overigens menen landbouweconomen dat er nog wel wat kanttekeningen zijn te plaatsen bij de berekening van de netto-betalingspositie van Nederland. Een daarvan is dat de afdrachten gekoppeld zijn aan het welvaartspeil van een lidstaat en dat Nederland nu eenmaal een rijk land is.
Opmerkelijk is dat de netto-betalingspositie van Nederland pas goed zichtbaar werd met de invoering van inkomenstoeslagen in plaats van prijssteun en exportsubsidies. Je zou kunnen zeggen, aldus docent Agrarische economie aan Wageningen University, Jack Peerlings, dat voordien het tekort werd bijgepast uit de portemonnee van de consument, via hogere prijzen, en nu uit de portemonnee van de overheid.

Bronnen:
• Interviews: Huib Silvis, Jack Peerlings en Gerrit Meester
• Huib Silvis en Kees de Bont, Betekenis van het voedselcomplex in Nederland, niet-gepubliceerde factsheet voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2009.
• Jack Peerlings en Liesbeth Dries, Meer voor Minder; het Gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie, in: Wim Drees Stichting, Jaarboek overheidsfinanciën, Den Haag 2010.

Beheer
WP Admin