AlgemeenAchtergrond

Markt- en prijsbeleid, pijler van het GLB

Het Europese gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) rust op twee pijlers; de eerste is het markt- en prijsbeleid, de tweede het plattelandsbeleid. De tweede pijler is in het begin van het GLB nauwelijks of niet van de grond gekomen en kwam pas goed op gang in de 90-er jaren. Het markt- en prijsbeleid daarentegen is vanaf de start het traditionele instrument van het GLB geworden en gebleven, hoewel de laatste decennia herhaaldelijk hervormd.

Het markt- en prijsbeleid was in eerste instantie vooral gericht op het stabiliseren van de prijs van agrarische producten op hoog niveau. Daarvoor werd de vraag kunstmatig verhoogd en het aanbod kunstmatig verlaagd, bijvoorbeeld door de productiequota voor melk en suiker. In een aantal gevallen gebeurde de vraagvergroting door exportsubsidies, ook wel exportrestituties (Zie figuur: Export subsidies), aan exporteurs die zo hun relatief dure producten op de wereldmarkt kunnen verkopen. Naast de exportsubsidie is er het instrument van de prijsinterventie, waarbij de producten uit Europa opgekocht worden tegen een interventieprijs (in figuur: Market support).

De prijssteun is in de afgelopen decennia continue afgebouwd. Niet alleen omdat met deze steun aanzienlijke bedragen waren gemoeid die een groot deel van het Europese budget opslokten, en omdat de prijssteun voor een deel ook uit de portemonnee van de consument kwam doordat deze relatief hoge prijzen moest betalen voor zijn voedsel. Ook buiten de EU, in het verband van de Wereldhandelsorganisatie (WTO, v/h GATT), kwamen de handelsverstorende maatregelen in het GLB in toenemende mate onder vuur te liggen.

Vanaf 1992 – de invoering van de ‘Mac Sharry’-hervormingen – werd de prijssteun geleidelijk vervangen door directe inkomenssteun, of bedrijfstoeslagen (in figuur: Direct aids). Toekenning daarvan geschiedde op basis van het niveau van de productie van de individuele boer. Overproductie en handelsverstoring namen daardoor af maar produceren bleef een voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op de inkomenstoeslagen.
Intussen is deze gekoppelde inkomenssteun, die voor het eerst in 1994 werd gegeven en nog tot in 2006 het overgrote deel van het GLB-budget in beslag nam, ook behoorlijk teruggeschroefd. In de plaats daarvan of daarnaast is intussen de ontkoppelde directe inkomenssteun (in figuur:Decoupledpayments) gekomen, waarbij de relatie met de productie is losgelaten. Basis voor de toekenning is steun die men tussen 2000 en 2002 kreeg. Dat zgn. historische niveau wordt niet voor de inflatie gecorrigeerd en daalt dus in de loop van de tijd. Bovendien wordt een deel van deze steun afgeroomd en mogen de lidstaten die gelden gebruiken voor het plattelandsbeleid. Sinds de zgn. Health Check-hervormingen in 2008 worden de afgeroomde gelden ook ingezet voor o.a. klimaatdoeleinden en het behoud van biodiversiteit. In 2008 ging meer dan tweederde van het GLB-budget naar de ontkoppelde bedrijfssteun.

GLB-uitgaven (in mld euro) en de verschuiving over de jaren 1980-2008

Bron: European Commission-DG Agriculture and Rural Development and DG Economic and Financial AffairsDG AGRI-Unit I.1 and DG ECFIN-AMECO database. Annual expenditure

Beheer
WP Admin