AkkerbouwAchtergrond

Export pootaardappelen in gevaar

De erwinia-uitbraken van dit jaar krijgen een flinke staart. Onze afnemers zijn er al doodsbenauwd voor. We geven ze alleen maar meer reden zelf de productie van stammateriaal op te pakken.

Ik ben weer terug in Nederland. Net op tijd voor de Potato 2009. Daar werd ik bijgepraat over de pootgoedteelt. Al snel werd me duidelijk dat erwinia dit jaar weer meedogenloos heeft toegeslagen. Ik zie aankomen dat dat een staartje krijgt in teeltjaar 2010 bij de buitenlandse afnemers.
Als we erwinia niet snel onder controle krijgen, verliezen we de markt. Vooral de markten die erg gevoelig zijn voor erwinia en waar de telers zelf in staat zijn hun pootgoedproductie via miniknollentechnologie ter hand te nemen. Let wel, dat zijn dus de meeste landen die nu nog pootgoed van ons importeren. We hebben ze met de beste bedoelingen geleerd hoe je aardappelen moet telen van de beste kwaliteit.

Erwinia gedijt onder strakblauwe hemel

In 2005 werkte ik voor Technico als teeltspecialist voor de Technituber-teelt in Iran. Daar werd me duidelijk wat de angst was en is van vele buitenlandse afnemers wat betreft ons pootgoed: import met latente erwinia-besmetting en dat voor veel geld.
Iran importeerde destijds voornamelijk klasse SE van toen al ruim €1.000 per ton. Voor dat geld mag je toch wel iets goeds verwachten. Met E-klasse was het niet mogelijk twee jaar na te telen. Dat zou vanwege de kosten wel moeten. Dat twee jaar nateelt niet mogelijk was, is te wijten aan het Iraanse klimaat: bijna altijd een strakblauwe hemel, geen drup regen en elke dag rond de 30 graden. Dit alles in combinatie met irrigatie door het land blank te zetten. Dan slaat erwinia genadeloos toe.
Er worden wereldwijd miljoenen hectares aardappelen geteeld onder dezelfde omstandigheden als in Iran. Dus deze problematiek speelt op veel plaatsen.

Lagere besmettingsdruk met miniknollen

In zowel Iran als het Middelandse Zeegebied is Technico vanaf begin 2000 bezig met de pootgoedteelt. Deze zogenoemde Technituber-teelt is gebaseerd op pootaardappelen met een doorsnede van niet meer dan 10 millimeter. Dit materiaal wordt gemaakt in een compleet steriele omgeving. De planten die deze knollen leveren, worden via tissue-teelt verkregen en komen niet buiten het laboratorium. Bij deze techniek is de teler in staat 10.000 knollen per vierkante meter per jaar te produceren.
Voor de boeren in Iran was de eerste nateelt (G1) per kilo net zo duur als de import SE-aardappelen uit Nederland. Maar de de infectie met bacterie- en virusziekten is bij die G1’s veel lager. Dit gewas kon zonder problemen drie jaar worden nageteeld (G3). Al met al kregen de Iraniërs gezonder uitgangsmateriaal voor minder geld.

Nederland loopt achter

Ik snap niet dat de miniknollentechniek in Nederland zo traag op gang komt. Met deze techniek kun je van één ras in één jaar een verhandelbare hoeveelheid S1 of G1 maken. Met ons afkapsysteem duurt het ongeveer vier jaar voor je voldoende materiaal van een stam hebt om af te leveren. Daarbij heb je dus al vier jaar het risico gelopen een infectie op te doen met virussen (redelijk te controleren) en de erwinia-bacterie (zeer moeilijk aan te tonen en niet te bestrijden).
Ik verbaas me er nog steeds over dat de Nederlandse aardappelsector niet meer werk maakt van deze techniek en het pootgoed eventueel teelt in het land van de afnemer. Wij zien export blijkbaar alleen als er een fysiek product de grens over gaat. Volgens mij ligt het wat anders. Verdienen aan een ander kan ook door het terugsluizen van de handelswinst die in een ander land wordt gemaakt via producten die je daar maakt en verhandelt. Bovendien kan de Nederlandse pootgoedsector zijn voordeel doen met de ervaringen die hij daar op doet.

Beheer
WP Admin