‘Begerige blikken op onze grond’
Wij melken nog tot 1 december en gaan daarna onder meer verder als akkerbouwbedrijf. Een hele verandering, maar het geeft ook nieuwe energie om projecten op te zetten.
Alles wijst erop dat dit jaar financieel voor de melkveehouderij het beste jaar ooit wordt. De voerprijzen zijn op een gemiddeld niveau en de melk en vleesprijzen bewegen op een hoog niveau. Niemand kan voorspellen hoe lang deze hoogconjunctuur standhoudt. Voorlopig verwacht ik voor de dierhouderij in het algemeen wel een paar goede jaren. Want vergroting van de productie gaat nog wel even duren. Waar plek is, zoals in Oost Europa, worden grote melkveebedrijven gebouwd maar veelal is dat maar net genoeg om de wegvallende productie van stoppers op te vangen.
Voorlopig ziet de toekomst voor de Nederlandse melkveehouderij er goed uit. Ja, mestafzetkosten is een thema. Maar hoe erg is € 30 per kuub aan kosten? Het gemiddelde bedrijf heeft zo’n 20.000 kilo melk per hectare. Zonder derogatie met een goede bex moet je dan 20 kuub mest per hectare afvoeren. Dat is drie cent per liter melk, dat mag op een gezond bedrijf bij een melkprijs van 50 cent geen enkel probleem zijn.
Ik heb de meeste zorg over de benodigde schaalvergroting om de inflatie voor te blijven
Ik heb de meeste zorg over de benodigde schaalvergroting om de inflatie voor te blijven. Ten opzichte van bedrijven in Polen, Denemarken en Spanje is groei in Nederland veel duurder. Dat is voor een paar jaar niet erg, maar na 10 jaar is dat bij een inflatie van 3% of meer een flink gat.
Bewaken van de kosten
Voorlopig denk ik dat de oplossing voor veel bedrijven vooral ligt in het bewaken van de kosten en het verbeteren van de technische resultaten. Daar zit volgens de EDF-data zeker nog rek. Wij melken 9.000 kilo per koe, in veel andere landen met vergelijkbare stallen en rantsoenen is dat 2.000 kilo meer.
Van mestverwerking en groengasproductie verwacht ik maar beperkte ontwikkeling. Zowel voor mestvergisting als renure-productie is veel publiek geld nodig om dit grootschalig van de grond te krijgen. Daar is de tijdsgeest nog niet rijp voor.
Wat mij bezighoudt, is de vraag hoeveel zeggenschap we in de toekomst nog hebben over onze grond
Ik schreef mijn eerste column voor Boerderij acht jaar geleden. Daarin constateerde ik dat de toenemende druk op het eigenaarschap van grond de grootste uitdaging voor de landbouw zou worden. Onlangs mocht ik in de Tweede Kamer deelnemen aan het rondetafelgesprek over stikstof. Dat maakte de cirkel voor mij rond. Een van de deelnemers uit het deskundigenpanel stelde dat de politiek meer moet nadenken over hoe agrariërs hun land mogen beheren en gebruiken. Meerdere aandachtig luisterende Kamerleden knikten instemmend. Er wordt vanuit diverse hoeken begerig gekeken naar de landbouwgrond voor grondgebondenheid, natuurontwikkeling, woningbouw, recreatie, infrastructuur, bufferstroken, bufferzones langs natuur, energietransitie, rustgewassen, spuitvrije zones, scheurverbod, et cetera.
Van de bevolking is 1% agrariër, gezamenlijk bezitten wij ongeveer de helft van de grond in het volle Nederland. Dat knelt en wringt steeds meer met een overheid die moet zorgen voor ‘brood’, maar vooral ook ‘spelen’ voor ons welvarende landje. Wat mij bezighoudt, is de vraag hoeveel zeggenschap we in de toekomst nog hebben over onze grond.