Partner
Foto: HIPRA VarkensPartner

PCV2-vaccinatie: altijd een schot in de roos?

PCV2-vaccins beschermen tegen PCV2-virusinfecties. Van belang is wel dat deze vaccins op de juiste wijze, op het juiste moment aan de juiste biggen worden toegediend.

Wereldwijd worden de meeste biggenvaccins gebruikt om bescherming op te wekken tegen Porcine circovirus type 2 (PCV2) en Mycoplasma hyopneumoniae (M.hyo). In tegenstelling tot M.hyo-vaccins zijn PCV2-vaccins pas relatief kort op de markt, sinds 2006. Maar in die korte tijd zijn ze uitgegroeid tot de meest gebruikte vaccins wereldwijd. Nu, 14 jaar na de eerste introductie van een PCV2-vaccin, mag de vraag gesteld worden wat we in die tijd bereikt hebben, en of we daarmee tevreden mogen zijn.

PCV2-vaccinatie: een schot in de roos!

In 2006 was er veel discussie over de rol van het circovirus in de aandoening die toen PMWS werd genoemd. PCV2-virus werd aangetoond op bedrijven met en zonder duidelijke PMWS symptomen, zoals bleke, vermagerende biggen (slijters) met vergrote lymfeknopen en soms huidbloedingen, en hoge uitval. Echter, binnen 6 weken na het eerste gebruik van circovaccins op bedrijven met PMWS-problemen was die discussie ten einde.

Het toedienen van een vaccinatie aan 3-4 weken oude biggen, waar in voorgaande koppels 40-60% uitval optrad voordat de leeftijd van 10 weken was bereikt, was voldoende om deze criticasters de mond te snoeren. Deze enorme reductie in uitval was de reden dat de vraag naar PCV2-vaccins zeer snel steeg, en de productie was pas jaren later voldoende om aan de wereldwijde vraag te voldoen. Wat vanaf het begin meteen opviel, was dat productiefactoren op bedrijven met een veel lagere sterfte ook verbeterde na de introductie van een circovaccinatie. De vraag waarom deze verbetering optrad, kreeg weinig aandacht. Men was er gewoon blij mee!

Of zijn er toch vraagtekens?

Zijn er dan helemaal geen vraagtekens meer bij het gebruik van PCV2-vaccins? Ja, die zijn er wel. Uitval is maar een gedeelte van de schade die het circovirus veroorzaakt. Groeivertraging, een slechtere voederconversie en daardoor slechtere uniformiteit zijn belangrijke oorzaken van economische schade veroorzaakt door een PCV2-infectie, ook in afwezigheid van hoge sterfte of klassieke slijters.

PCV2-vaccins zijn over het algemeen prima in staat om deze schade te voorkomen. Van belang is dan wel dat de vaccins op de juiste manier, op het juiste moment en aan de juiste dieren worden toegediend. Deze keuzes zouden moeten worden gemaakt op basis van biologische en economische factoren, en niet op basis van een vermoeden of van gemak! Diagnostiek doen en productie data analyseren zijn sleutelbegrippen voor het optimaal inzetten van PCV2-vaccins

Het blindelings vaccineren op een leeftijd die toevallig handig uitkomt, zal weliswaar in de meeste gevallen helpen om uitval en de klassieke PMWS-symptomen te voorkomen, maar geeft niet per definitie een maximaal rendement. De vraag of er ook subklinische PCV2-infecties voorkomen, wordt steeds vaker gesteld. Uit de literatuur blijkt inmiddels dat het antwoord ‘ja’ is. Bij subklinische infecties zijn er geen duidelijke symptomen zichtbaar in de stal, maar maken de varkens wel een infectie door. De energie die de dieren besteden aan het bestrijden van de infectie kan niet worden aangewend om te groeien. Dus zal een subklinische infectie zichtbaar zijn in de technische resultaten. Met name voederconversie en groei worden beïnvloed, met als gevolg een suboptimale prestatie van de varkens en een lager rendement op het vaccin.

Diagnostiek in het geval van een PCV2-infectie

Voor het vaststellen van een PCV2-infectie maakt het laboratorium gebruik van zowel serologie, om antilichamen aan te tonen, als van de PCR-techniek, om het circovirus aan te tonen. De antilichamen die aangetoond worden, spelen een zeer belangrijke rol in de bescherming tegen een infectie met PCV2-virus. Deze antilichamen zijn ‘virus neutraliserend’. Dat betekent dat ze voorkomen dat het virus een cel binnendringt, alwaar het zich kan vermenigvuldigen. Zonder vermenigvuldiging verdwijnt het virus snel weer uit het lichaam. Om die reden is het aantonen van PCV2-virus altijd belangrijk, zowel in gevaccineerde dieren als in niet gevaccineerde dieren.

Het verwijderen van circovirus kost namelijk energie, en die energie haalt een varken uit het voer. Dus als de vaccinatie onvoldoende bescherming geeft en er nog steeds een zekere mate van PCV2-infectie optreedt, geeft dit vrijwel altijd economische schade. Dit fenomeen wordt de ‘metabolische schade van infectie’ genoemd. Met andere woorden: hoe beter de vaccinatie in staat is om een beschermende immuniteit op te wekken, hoe minder kans er is op het vóórkomen van PCV2-virus, en de daarmee gemoeide metabolische en economische kosten.

Maternale antilichamen

Het PCV2-vaccin wordt doorgaans op jonge leeftijd toegediend, aan biggen die bijna altijd antilichamen tegen PCV2 hebben. Deze maternale antilichamen, die ze van de zeug meekrijgen, kunnen de werking van een circovaccin nadelig beïnvloeden. Dat komt doordat antilichamen geen onderscheid kunnen maken tussen het PCV2-veldvirus en het antigeen (het virus of een onderdeel van het PCV2-virus) dat in een PCV2-vaccin zit. In beide gevallen werken de antilichamen neutraliserend. Voor een optimale werking van een circovaccin is er dus inzicht nodig in de titer van deze maternale antilichamen op het moment van vaccinatie. Met behulp van serologie is dit makkelijk te onderzoeken.

Opvolgen van de vaccinatie

Er zijn verschillende mogelijkheden om met behulp van diagnostiek te bepalen of de vaccinatie goed zijn werk doet. De eerste mogelijkheid is om te kijken naar de antistoffen. Na vaccinatie zijn er verschillende scenario’s denkbaar. Als biggen ten tijden van de vaccinatie een (relatief) lage titer hadden, stijgt het niveau van antistoffen door de vaccinatie en hebben ze bij een volgende monstername dus een hoge(re) titer. Biggen die juist nog hoge maternale titers hebben ten tijde van de vaccinatie, laten over het algemeen een daling zien. Ze hebben dus een lagere titer bij de tweede monstername.

Het is veruit te prefereren dat varkens gedurende de batterij- en mestfase een hoog niveau van virusneutraliserende antistoffen hebben. Deze voorkomen immers dat het virus zich gaat vermenigvuldigen, en besparen het lichaam zo de energie die nodig is om het virus te bestrijden.

In het geval van PCV2 speelt de celgebonden immuniteit een belangrijke rol. Waar antilichamen meteen vanaf het begin van een infectie werken, en voorkomen dat er virusvermenigvuldiging optreed, begint de immuniteit gebaseerd op cellen pas te werken wanneer er geïnfecteerde cellen zijn en het virus zich al aan het vermeerderen is. Mede om die reden zijn de metabolische kosten van celgebonden immuniteit dus hoger dan die van immuniteit gebaseerd op antilichamen. Celgebonden immuniteit kunnen we helaas niet routinematig aantonen en is daarom moeilijk in kaart te brengen.

De tweede veelgebruikte mogelijkheid met diagnostiek is het aantonen van PCV2-virus met behulp van een PCR. Uit voorgaande is duidelijk dat het onwenselijk is om virus te vinden bij gevaccineerde biggen. Mocht dit wel het geval zijn, dan moet het hele vaccinatieproces nader bekeken worden. Dat betekent dat alle stappen grondig moeten worden nagelopen: van opslag van het vaccin, de naaldlengte, de dosering, de manier van toediening tot de timing van de vaccinatie. De optimale vaccinatiestrategie is per bedrijf verschillend, en vraagt dus altijd om maatwerk.

Timing van vaccinatie

De gouden regel is dat men de biggen zo laat als mogelijk moet vaccineren om de invloed van maternale antilichamen te verminderen, en zo vroeg als noodzakelijk is om de verwachte veldinfectie voor te zijn. In de bijsluiter van een vaccin is te lezen vanaf hoe lang na vaccinatie bescherming aanwezig is, vaak is dit na 3 tot 4 weken.

Op basis van informatie over de maternale immuniteit en het moment dat de veldinfectie opspeelt, wordt een optimaal moment van vaccinatie duidelijk. Het zou zomaar kunnen dat dat optimale moment enigszins ongemakkelijk is, of in ieder geval afwijkt van wat de gewoonte was. Om een maximale ‘return on investment’ te behalen, is het de moeite waard om te overwegen het vaccinatiemoment te verschuiven.

Intradermale toediening van geneesmiddelen

Behalve het moment van vaccinatie is ook de toedieningsroute van belang voor de effectiviteit van vaccin. Sinds enige jaren wordt er, naast het gebruik in de humane geneeskunde, ook in de diergeneeskundige praktijk gebruik gemaakt van intradermale (ID) toediening van medicijnen en vaccins.

Waarom komen er steeds meer vaccins op de mark die ID worden toegediend? Wel, heel simpel: vanwege de voordelen voor het dier en de gebruiker. De voordelen zijn talrijk en liggen op verschillende gebieden. Zo kan een naald de verkeerde lengte hebben, stomp worden met zelfs een braam erop, of breken. Naalden die bij verschillende dieren worden gebruikt kunnen ziektekiemen overbrengen, omdat de naald altijd met bloed in contact komt. Tevens kan het zijn dat niet de juiste dosering wordt toegediend. Allemaal aspecten die bij ID-toediening geen rol spelen. De dosering die bij ID-toediening gebruikt wordt (0.2 ml), is maar 10% van wat gebruikelijk is bij toediening met de naald.

ID-injectoren garanderen een nauwkeurige en betrouwbare toediening van de correcte dosis, zonder dat vermoeidheid of onbewuste fouten van mensen hierop van invloed zijn. De effectiviteit van intradermaal toegepaste vaccins is minimaal gelijk aan de toediening met de naald, omdat dezelfde eisen gesteld worden bij de registratie van een diergeneesmiddel. Uit literatuur blijkt dat met name de celgebonden immuniteit sterker kan worden gestimuleerd bij ID-vaccinatie.

De veiligheid voor mens en dier is beter omdat er maar 10% van de intramusculaire dosering gebruikt wordt. Bovendien treedt zonder het gebruik van een naald geen weefselbeschadiging op. Daarnaast wordt bij ID-toediening het vaccin direct met de immuuncompetente cellen in contact gebracht. Bij toediening met de naald in een spier moeten de immuuncompetente cellen naar het vaccin toe migreren om de immuunreactie op gang te brengen. Gezien al deze voordelen kan je stellen dat ID vaccinatie de nieuwe standaard is, en het aantal ID vaccins zal de komende jaren alleen maar toenemen.

Maximaal rendement

Inzichten veranderen, nieuwe ontwikkelingen doen zich voor en de eisen van de markt worden steeds hoger. Onze wereld is dynamisch en er komen almaar nieuwe technieken beschikbaar. Waar we eerder tevreden waren met het feit dat PCV2 vaccinatie uitval en slijters kon voorkomen, gaan we nu steeds kritischer kijken naar de minder opvallende gevolgen van subklinische infecties en suboptimale vaccinatie. Om maximaal rendement op de vaccinatie te behalen is het belangrijk om zowel de timing van de vaccinatie, als de toedieningsroute eens onder de loep te nemen. Immers, je hoeft niet ziek te zijn, om beter te worden.

Meer weten?

Zelf aan de slag om de PCV2-situatie op je bedrijf in kaart te brengen? Neem contact op met je dierenarts en vraag naar de PCV2 Check van HIPRA. Ga voor uitgebreide informatie over intradermaal vaccineren naar www.naaldloosvaccineren.net.

Auteur: Alex Eggen

Eggen is directeur van AEVC, van waaruit hij als adviseur actief is op het gebied van varkensgezondheid, inclusief alle ins en outs rondom het gebruik van vaccins. Alex is in 1980 afgestudeerd als dierenarts bij Universiteit Utrecht. Hij heeft een aantal jaren in de praktijk gewerkt, voordat hij in de farmaceutische industrie actief werd (Intervet International). Daar heeft hij verschillende leidinggevende posities bekleed, altijd op het snijvlak tussen onderzoek en de praktijk. Hij was betrokken bij de ontwikkeling en lancering van diverse belangrijke vaccins en diergeneesmiddelen.

Beheer
WP Admin