Extensief is het uithangbord van de Ierse vleesveehouderij. Toch zijn de opbrengstprijzen niet toereikend voor de meeste veehouders, stelt vleesveehouder Malachy Tighe.
Het groepje vaarzen in de wei lijkt zo uit een foto van een supermarktreclame weggelopen. Door de overvloedige regen staat het Ierse gras diepgroen en in dikke bossen op het door heggen omgeven perceel. Achter de stallen liggen twee zeker 5 meter hoge kuilbulten met graskuil. De eerste snee gras van 55 hectare ging er op 5 juni af, twee weken later dan normaal. De tweede snede volgde op 28 juli. Een derde snede is haalbaar, maar vleesveehouder Malachy Tighe in Batterstown, Ierland, laat dat gras liever door het vee opvreten: "De kwaliteit valt later in het jaar altijd tegen, dat wil je niet in de kuil hebben."
De grasopbrengst varieert van 10 tot 12 ton per hectare. De voederwaarde is niet bekend, Tighe heeft de kuilen niet laten bemonsteren. Het weiden van schapen achter de koeien aan is volgens de Ierse veehouder het geheim om de hergroei van de grasmat te bevorderen. “De koeien lopen maximaal drie weken op een stuk, daarna de schapen nog een week. Vier weken later staat het gras er zo bij”, wijst Tighe op de dikke snee gras.
Vee staat 4 maanden per jaar op stal
Weidegang is het uithangbord van de Ierse vleesveehouderij. Gemiddeld staat de veestapel maar 4 maanden per jaar op stal. De stallen bestaan voornamelijk uit golfplaten.
Achter het voerhek liggen roosters met een rubberen toplaag, met daarachter een strohok. De strolaag wordt maximaal 10 centimeter dik en in de winter elke twee weken de stal uitgeschoven. Tighe ervaart dat de ossen net zo lief op de roosters liggen.
Afzet fokvee rendabeler op binnenlandse markt
De stierkalveren worden op een leeftijd van 5,5 maand gecastreerd, onverdoofd met een Burdizzo-tang. Afmesten gebeurt in de wei tot een leeftijd van 22 maanden. In de wintermaanden bestaat het rantsoen op stal uit graskuil en wat krachtvoer in meelvorm. Van de vaarzen blijft de beste 10% op het bedrijf voor vervanging, de rest wordt gedurende de opfok verkocht. 60% van de vaarzen gaat voor de fokkerij weg, naar zowel binnen- als buitenland. De rest gaat naar de slacht.
Tighe verkoopt het liefst fokvee op de binnenlandse markt. “Exportdieren gaan dit jaar vooral naar Italië en Rusland. Alleen ligt de prijs maar een paar euro boven de slachtprijs, dus is dat niet lucratief”, stelt de de vleesveehouder.
Ierse slachtprijs is ontoereikend
Het afkalfpatroon op het bedrijf is ingesteld op de handel; 60% van de koeien kalft in de herfst en 40% in de lente. Traditioneel kalft een Ierse veestapel in het voorjaar af. “Najaarskalveren zijn sterker. Dat vind ik bij de verkoop van stiertjes voor de fokkerij belangrijk, ze kunnen gewoon meer hebben”, legt Tighe uit. De veehouder krijgt een gemiddelde basisprijs van €3,90 per kilo geslacht-gewicht voor een R3-geclassificeerde os. De Ierse slachterijen werken met een bonus/malusregeling, waarbij R de minimaal gewenste bevleesdheid is en 3 de ideale vetbedekking. Afwijkend wordt er 6 cent per kilo in rekening gebracht. Het uitslachtingspercentage van het Angus-ras ligt bij koeien op 52 à 53 en bij ossen op 55.
De prijs van €3,90 noemt Tighe 'best goed, maar niet toereikend'. Hoe ontoereikend wil hij in eerste instantie niet zeggen, maar uiteindelijk komt hij toch over de brug: “Ik kom 50 cent tot een euro per kilo tekort. Zonder de EU-toeslagen en de schapen is het niet te doen. En dan ben ik met 100 koeien een groot bedrijf. Wil je er goed van leven, dan moeten het er minstens 150 zijn. Dat is alleen niet te bolwerken.”
De bedrijfstoeslag bedroeg in 2015 volgens het Ierse ministerie van landbouw €45.000.
Bonussen voor programma’s
De Ierse veehouderij kent onder leiding van de Irish Food Board (Bord Bia) verschillende kwaliteitsprogramma’s. In het Beef&Lamb Qualitiy Assurance Scheme (BLQAS) zijn normen gesteld voor diergezondheid, dierenwelzijn, milieu, voeding, medicijngebruik en herkomst en traceerbaarheid. Elke 18 maanden wordt Tighe’s bedrijf op deze punten gecontroleerd. Deelname aan dit programma levert de veehouder een bonus op van 12 cent per kilo boven op de basisprijs.
Een van de punten waarop Tighe scoort, is het kunstmestgebruik. Door een gras/klavermengsel te gebruiken zet hij nauwelijks kunstmest in, wat de carbon footprint op zijn bedrijf ten goede komt. "Ik zit onder het gemiddelde van 12 kilo CO2-equivalent per kilo levend gewicht. Reden voor de Duitse supermarkt Metro om voor vlees van mijn bedrijf te kiezen”, klinkt het met gepaste trots.
BLQAS betekent wel dat hij een hele administratie bijhoudt en aanpassingen in zijn bedrijfsvoering moet doen: “Die bonus speelt natuurlijk wel mee om in te stappen, maar ik heb er eigenlijk weinig werk mee en het bevordert de afzet. Ierland is sterk gericht op export en de consument wordt steeds bewuster. Daarop moet je als veehouder inspelen. De gegevens die ik teruggekoppeld krijg, maken er ook een uitdaging van. Ik zit al bij de betere vleesveehouders, maar blijf zoeken naar hoe het scherper kan.”