Platform moet voedselrisico’s onderkennen

De minister voor Medische Zorg en Sport zal zo nodig voorzorgsmaatregelen nemen op basis van de informatie uit het platform.

Dat schrijven de ministers Bruno Bruins (Medische Zorg en Sport) en Carola Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) in een reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) over opkomende voedselveiligheidsrisico's.

Aanleiding voor het onderzoeksrapport was de crisis door het illegaal gebruik van insectenbestrijder fipronil in de pluimveehouderij.

Minister als eerste aan zet

Bruins en Schouten zeggen dat de minister als eerste aan zet is als bij een opkomend risico voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen. In 2015 kwam het voor dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een eigen beleidsregel vaststelde om te kunnen optreden. Hoewel de minister destijds achter de beleidsregel stond, zou het niet de NVWA moeten zijn, maar de minister, die zegt welke norm moet worden gehanteerd.

Platform bij RIVM

Het platform dat nu wordt opgericht, wordt bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ondergebracht. Daar komen nu ook al de signalen binnen over ziekteverschijnselen als gevolg van voedselvergiftiging. Het is een illusie dat alle ziektegevallen gemeld zullen worden, aldus de bewindslieden, omdat veel mensen niet weten dat zij ziek geworden zijn door een voedselinfectie. Het RIVM kan een betrouwbare inschatting maken van voedselinfecties.

Samenwerking tussen RIVM en NVWA

In de afgelopen maanden is gebleken dat in samenwerking tussen RIVM en NVWA met behulp van moderne technieken het genetisch materiaal van ziekteverwekkers kan worden vastgelegd. Op basis hiervan een relatie kan worden gelegd tussen ziektegevallen en een mogelijke besmettingsbron. Het RIVM bekijkt of het huidige monitoringssysteem kan worden verbeterd.

Het nieuwe platform zal regelmatig melden wat de ontwikkelingen zijn en daarbij ook gegevens uit buitenlandse bronnen betrekken. Omgekeerd zullen gegevens uit Nederland ook worden gedeeld met buitenlandse instituten en de Europese Commissie.