Foto: Jan Willem Schouten BoerenlevenAchtergrond

Grondleggers: ‘Ik moest de bank uitleggen wat een ligboxenstal was’

In hun jeugd was het meeste werk nog handwerk. Toen ze zelf boer werden, gingen ze specialiseren, uitbreiden en mechaniseren. Ze werden zo de grondleggers van de huidige agrarische bedrijfsvoering. Zo ook Jean Rademaker.

Heggen slingeren als lange slierten door de heuvels. Hoog in de kale bomen zijn dikke kluwen maretak te zien. Deze halfparasiet komt veel voor in Zuid-Limburg en wordt er haamsel genoemd, uit te spreken als haamsjel. Het in stand houden van het typische Limburgse landschap is een activiteit van de familie Rademaker. Toen het fenomeen agrarisch natuurbeheer in opkomst raakte, deed Jean meteen mee.

“In 1992 sloot ik de eerste overeenkomst af. Ik voelde me erdoor aangesproken en het gaf inkomenszekerheid. Veel hoefde ik er niet voor te doen. Geen kunstmest meer zaaien en geen spuitmiddelen meer gebruiken, dat was het zo ongeveer.”

Beweeg over de iconen voor meer foto‘s:

Vandaag de dag is het pakket uitgebreider: taluds en graften onderhouden, heggen snoeien, begrazing en nog veel meer. “Ik vind dat mooi”, zegt Jean die nog alle dagen meewerkt. Heimwee naar de vroegere bedrijfsopzet heeft hij niet, al kostte het hem wel moeite om in 2000 de melkkoeien weg te doen. “Het lag niet voor de hand dat René zou gaan melken. Het melkquotum kon ik toen nog leuk verkopen, vandaar dat ik de knoop heb doorgehakt. Maar het duurde wel even voor ik niet meer droomde dat ik in de melkput stond.”

Want zo begon hij ooit, als melkveehouder. In een grupstal hielden zijn ouders tien melkkoeien. Die kregen twee keer per dag water in hun voerkrib, een verhoogde voergoot. “We bleven water geven tot de koeien niet meer dronken. Dan wisten we: ze hebben genoeg.” De komst van zelfdrinkers was makkelijker en het systeem was veel hygiënischer. “Die voerkrib veegden we natuurlijk wel uit voor we er water in deden, maar drinkbakjes waren veel schoner.”

De eerste trekker kwam in 1950. Het was lastig rijden op de steile Limburgse heuvels. - Foto's: Jan Willem Schouten

De eerste trekker kwam in 1950. Het was lastig rijden op de steile Limburgse heuvels. – Foto’s: Jan Willem Schouten

Aanvankelijk deed zijn moeder het meeste werk op de boerderij, want vader werkte in de mijnen. Hij kwam thuis toen zijn moeder tintelingen in haar armen kreeg. “Zo had ik meer aanspraak, want ik was enig kind en voelde me best alleen af en toe. Bij de buren hadden ze negen kinderen. Als er onenigheid was, konden zij thuis altijd versterking halen. Ik niet.”

‘Ik wilde het mijn ouders niet aandoen om ook nog te emigreren’

Het voordeel was dat de bedrijfsovername relatief makkelijk kon verlopen, er waren geen broers of zussen om rekening mee te houden. Met zijn ouders hield hij wel rekening. “Ik had interesse in emigratie. De overheid propageerde dat in de jaren 50 en Canada sprak me aan. Een groot land met veel mogelijkheden. En het avontuur trok natuurlijk ook.” Uiteindelijk deed Jean het niet. “Mijn ouders moesten 12,5 jaar wachten op mijn komst en daarna bleef ik enig kind. Ik wilde het ze niet aandoen om dan ook nog te emigreren.”

Inkuilen. Dat begon ooit in ronde silo's, een rijkuil was praktischer.

Inkuilen. Dat begon ooit in ronde silo’s, een rijkuil was praktischer.

Hij bleef dus thuis, waar zijn interesse vooral uitging naar de koeien en minder naar de varkens. Die hadden ze namelijk ook; acht zeugen. “Ze zaten in strohokken van 2,5 bij 2,5 meter. Daar kregen ze ook hun biggen in, zo’n tien per worp. Doodliggen was een probleem, tot er zeugenkooien op de markt kwamen. “De zeug kon toen niet meer tegen een muur gaan liggen en haar biggen verpletteren.”

Een eigen dekbeer hadden ze niet. Was er een zeug berig, dan bond Jean een touw om een achterpoot en liep ermee over de weg naar de buren die wel een beer hadden.”

Jean molk lang met een weidemelker. "Bij plotseling onweer was dat levensgevaarlijk."

Jean molk lang met een weidemelker. “Bij plotseling onweer was dat levensgevaarlijk.”

Jean stootte de varkens uiteindelijk af. De stal, die tegen het huis aan was gezet, verbouwde hij tot garage voor de auto. Verder legde hij zich helemaal toe op melkvee. “Mansholt zei vlak na de oorlog: je moet minimaal 40 koeien hebben. Veel boeren vroegen zich af: hoe móet dat? Want vroeger zaten hier in de omgeving zo’n 100 boeren met één of meer koeien. Sommigen zagen 40 koeien als een megabedrijf. Wij hadden er toen 35, we kwamen daarmee al aardig in de richting van wat Mansholt voor ogen had.”

‘De trekker gleed bij nat weer de heuvels af. Je moest er echt mee leren omgaan.’

Een trekker was al in 1950 gearriveerd, een Farmall van 12 pk. Het was nog een hele kunst om ermee te rijden op de steile heuvels. “Van hier tot aan de beek is het 300 meter, met een hoogteverschil van 35 meter. De trekker had tweewielaandrijving en bij nat weer gleed ‘ie zo de heuvel af. Je moest er echt mee leren omgaan.”

In 1971 werd de ligboxenstal gebouwd, voor 50 koeien. Dat was groot voor die tijd.

In 1971 werd de ligboxenstal gebouwd, voor 50 koeien. Dat was groot voor die tijd.

In 1971 trouwde Jean met boerendochter Cecile en een jaar later liet hij een ligboxenstal voor 50 koeien bouwen. “Pasgetrouwd en dan ook meteen zo’n nieuwe stal, wat een geweldige start was dat! De bank deed niet moeilijk, maar ik moest de directeur eerst wel uitleggen wat een ligboxenstal was. Dat wist hij namelijk niet.”

‘Het gebeurde wel eens dat ik werd overvallen door een onweersbui’

De nieuwe stal betekende het einde van het weidemelken. Niet meer in weer en wind buiten onder de koeien hoeven zitten, dat was nog eens luxe. Want wat was het buiten melken soms afzien. “Buienradar bestond nog niet en het gebeurde wel eens dat ik werd overvallen door een onweersbui, terwijl de koeien in een kring aangebonden stonden aan een ijzeren buis. Levensgevaarlijk was het. Als daar de bliksem was ingeslagen … Ik heb vaak in angst gezeten, maar het is altijd goed afgelopen.”

In 2000 haalde Jean voor het laatst zijn koeien binnen. Een emotioneel moment.

In 2000 haalde Jean voor het laatst zijn koeien binnen. Een emotioneel moment.

Een andere verandering die gaandeweg werd ingevoerd, was het inkuilen. “Daar hadden we vier ronde silo’s voor. De onderste rand was van beton. Als de silo voller raakte, zetten we er houten opzetstukken bij op. Vanaf de wagen gooiden we het gras in de silo, waar iemand het aantrapte. Het was veel werk, maar het was altijd nog minder werk dan hooien.”

Jean schudt zijn hoofd als hij daaraan terugdenkt. “Dát was pas veel werk. Na het maaien moest je ruiters opzetten, daar ging het gedroogde gras overheen. Na veertien dagen moest het hooi droog genoeg zijn, als alles mee zat. En daarna moest het nog vork voor vork op de wagen en vork voor vork omhoog op de hooizolder, waar het onder de dakpannen bloedheet was.” De komst van de balenpers betekende een vooruitgang. “Baaltjes waren zoveel makkelijker te hanteren dan los hooi.”

De boerderij vroeger. Inmiddels is die verbouwd en woont Jeans zoon er.

De boerderij vroeger. Inmiddels is die verbouwd en woont Jeans zoon er.

Zo kwamen de verbeteringen stukje bij beetje. Alles ging steeds iets makkelijker; de productie van de koeien steeg, het aantal dieren nam toe. Ingrijpen van de overheid kon niet uitblijven. In 1984 werd het melkquotum ingevoerd. “Daar had ik op voorgesorteerd. Mijn stal zat eigenlijk te vol. Dat ik verplicht moest krimpen, was niet verkeerd.” Later het aantal weer aanvullen door quotum bij te kopen, was tegen zijn principes. “Het melkquotum was niet bedoeld om via een omweg toch meer melk te gaan leveren.”

Er kwam meer regelgeving, zoals Minas in 1990. Het Mineralen Aangifte Systeem moest in kaart brengen hoeveel meststoffen elk bedrijf produceerde. “Het was de aanzet om met computers te leren werken, zodat ik de aangifte zelf kon doen.” Aansluitend leerde Jean de hele administratie en ook de meitelling (de huidige Gecombineerde opgave) per computer te doen. “Nu doet René dat allemaal.”

Jean voor het bedrijf zoals dat er nu uitziet.

Jean voor het bedrijf zoals dat er nu uitziet.

Terugkijkend beschouwt Jean de ligboxenstal als de grootste vooruitgang. En hoe ziet hij de toekomst? “Nu heb je de NB-vergunning, fosfaatreductie, derogatie. En er komt vast ook ooit zoiets als verplichte CO2-reductie. Elke tijd heeft zijn eigen hordes te nemen.”

Dit artikel is te lezen in Boerderij 23 van dinsdag 7 maart en is onderdeel van de rubriek Grondleggers. Meedoen aan deze rubriek? Mail naar margreet.welink@proagrica.com.

Beheer
WP Admin