Van handwerk naar gps, dat is toch geweldig? BoerenlevenAchtergrond

‘Van handwerk naar gps, dat is toch geweldig?’

In hun jeugd was het meeste werk nog handwerk. Toen ze zelf boer werden, gingen ze specialiseren en mechaniseren. Ze werden zo de grondleggers van de huidige agrarische bedrijfsvoering. Zo ook Wim Kempenaar met zijn broers en neef.

Een gemengd bedrijf was het vroeger, met 45 hectare grond, 12 melkkoeien en zonder moderne gemakken als stromend water. “Als kind moest ik met een emmer uit de put water halen.” Het was voor eigen gebruik, het vee dronk uit de sloot.

Niet lang nadat Wim Kempenaar geboren werd, eindigde de Tweede Wereldoorlog. Sicco Mansholt werd de nieuwe minister van Landbouw en zou mede zorgen voor een enorme groeispurt. Dat is dan ook wat Kempenaar zich vooral herinnert: de ontwikkelingen gingen razendsnel.


Toen Kempenaar nog een klein jochie was, werden de koeien nog met de hand gemolken. Eens in de drie weken kwam de monsternemer langs. “Met een klein schepje aan een lange steel werd klein beetje melk in een flesje gedaan, vervolgens werd de hele melkgift van een koe gewogen.”

Dat ging door de melk over te gieten in de emmer van de monsternemer en die aan een unster te hangen. In 1955 was er echter een koe die zóveel melk gaf, dat het wegen in twee etappes moest. Die koe gaf 42 liter op een dag. Daar vielen we zowat van om, zo verschrikkelijk veel vonden we dat.”

Toen Wim klein was, was het een gemengd bedrijf met melkkoeien en akkerbouw. In 1970 werden de koeien afgestoten.

Toen Wim klein was, was het een gemengd bedrijf met melkkoeien en akkerbouw. In 1970 werden de koeien afgestoten.

‘Een hoogproductieve koe moest héél stil blijven staan, dan ging het goed’

In 1960 schafte zijn vader een melkmachine aan. “Een Surge. Je deed een riem over de rug van de koe en hing daar een ketel met tepelhouders en pulsator aan.” De ketel had een inhoud van 20 liter en meestal was dat ruim voldoende. Bij koeien die royaal melk gaven, werd het echter lastig. “De melk kon dan in de pulsator komen die bovenop de ketel zat. Een hoogproductieve koe moest héél stil blijven staan, dan ging het goed.” Een spanriem hielp daarbij. “Dat was een leren riem met voorgevormde beugels die om de hakken klemden. Daardoor bleef de koe beter stilstaan.”

Wim bij een tweekoppig kalf. Het was bij de geboorte al dood maar zoiets bijzonders werd toch even vastgelegd.

Wim bij een tweekoppig kalf. Het was bij de geboorte al dood maar zoiets bijzonders werd toch even vastgelegd.

Op de knieën bieten dunnen

Behalve met melken, hielp Wim op het land. Veel veengebieden in Zuid-Holland waren erg nat en vooral geschikt om koeien te weiden. De Vierambachtspolder waar Wim woonde, was echter al in 1744 ingepolderd. Met diepploegen haalden ze in 1951 lichtere grond omhoog. Zo konden ze er nog beter aardappelen en granen telen, evenals bieten. Die waren gezaaid met een paardgetrokken zaaimachine, het was al geen volledig handwerk meer.

Maar het zaaizaad was nog meerkiemig; uit elk zaadje kwam een heel bosje plantjes en dat moest uitgedund worden. ‘Op een zetten’, heette dat en de jeugd werd geacht erbij te helpen. “We kropen over het veld, de harde kluiten deden pijn aan je knieën.” Klagen was echter geen optie, het werk moest toch gebeuren. Veel jongeren uit het dorp kwamen in de bietentijd naar de boeren om te helpen dunnen, ze verdienden er een aardig zakcentje mee.

Wim als klein ventje, dat hij interesse had in het bedrijf, was al vroeg duidelijk.

Wim als klein ventje, dat hij interesse had in het bedrijf, was al vroeg duidelijk.

Vlak na de oorlog, in 1945, kwam de eerste trekker, een Ferguson, in 1955 kwam de derde, een David Brown 25D. Trekkers hadden een grote aantrekkingskracht op de jonge Wim. “Op mijn tiende mocht ik erop rijden, maar het viel nog niet mee. Het intrappen van de koppeling ging zwaar, je moest flink kracht zetten.”

Er kon nog niet heel veel met die eerste trekkers, er zat nog geen hefinrichting op en waren nog maar weinig werktuigen om erachter te hangen. “Alleen een ploeg.” Vandaar dat de werkpaarden nog aanbleven, onder meer om de zaaimachine, de maaibalk en de pootmachine te trekken. De zaaimachine werd overigens in 1963 aangepast zodat hij wel achter de trekker kon. “Hij had vier wielen, wij bouwden hem om tot twee wielen.”

Het duurde eveneens niet lang voor de pootmachine achter de trekker kon. Het was een halfautomatische aardappelpoter, er waren nog mensenhanden bij nodig. “Bovenop zaten drie voorraadbakken, wij zaten met drie personen achter op een zitje en legden steeds een aardappel in een bakje dat onder ons geleegd werd in een voorgetrokken gleuf.”

Kleine Wim zit bij opa op de stang van de fiets. Als er tijd was, nam opa de kleinkinderen mee voor een rondje ove rhet bedrijf.

Kleine Wim zit bij opa op de stang van de fiets. Als er tijd was, nam opa de kleinkinderen mee voor een rondje ove rhet bedrijf.

‘Tollen was een vak apart, je moest de schoven zo neerzetten dat de regen er afliep’

Voor de graanoogst was er de zelfbinder die de stengels maaide en tot schoven samenbond. “Die schoven zetten wij handmatig op tollen, 36 schoven maakten één tol. Tollen was een vak apart, je moest de schoven zo neerzetten dat de regen er afliep. Vooral het bovenste stuk moest heel netjes. Daarvoor bond je de laatste vier schoven samen. Dat vormde als het ware het dak van de tol.”

Ballonbanden: minder gehobbel

De tollen bleven staan op het land tot het tijd was ze naar huis te halen en op te slaan in de kapberg. “We stapelden ze hoog op een platte wagen en drukten het geheel aan met een ponderboom. Dat was een ronde paal die we in een hekwerk voor op de kar staken. Door er achter en vanaf de zijkanten een touw strak overheen te trekken, als een soort tent, werd de boom strak op het graan gedrukt en bleef alles goed zitten. Dat was nodig want de tocht naar de boerderij was vaak hobbelig.” Het gehobbel nam af toen er zachtere ‘ballonbanden’ beschikbaar kwamen.

De eerste combine was een getrokken exemplaar. Hier zit opa er nog bij op, die reed 'graag een rondje mee.'

De eerste combine was een getrokken exemplaar. Hier zit opa er nog bij op, die reed ‘graag een rondje mee.’

Op de boerderij stond in de winter een dorsmachine om te dorsen. “Het graan vingen we op in jutezakken, die wogen wel 80 kilo. Een liftje hees ze op tot schouderhoogte, maar daarna moest je ze toch zelf naar de wagen sjouwen.”

De komst van de combine betekende een enorme arbeidsbesparing. “Eerst had de loonwerker er een, later schaften we er zelf een aan; een Claas.” Het was een getrokken combine, maaien en dorsen geschiedde in één werkgang, het graan werd opgevangen in de tank.

Aardappelrooien langer handmatig

Het aardappelrooien ging langer handmatig. De knollen werden met de hand geraapt en in zakken gedaan. “De zware zakken moest je op de wagen tillen, dat deden we meestal met z’n tweeën. Met één hand hield je de zak aan de bovenkant vast, dan stak je er een stok onder en met ieder het uiteinde in de hand tilde je hem op.”

In 1970 besloten Wim, twee broers en een neef om samen maatschap Kempenaar-De Graaf te vormen. De koeien werden afgestoten, de nadruk kwam op de akkerbouw te liggen.

Wim (links) met zijn middelste broer. Samen met nog een broer en een neef, zouden zij later het bedrijf voortzetten.

Wim (links) met zijn middelste broer. Samen met nog een broer en een neef, zouden zij later het bedrijf voortzetten.

Ze maakten de komst mee van chemische loofdodingsmiddelen als DNOC, vooral bekend van de knalgele kleur. “Je droeg wel handschoenen maar als je die net even niet bij je had, dan deed je het zonder. En dan werd je geel.” Dat de stof erg giftig was, net als de kwikoplossing waarin ze hun pootgoed ontsmetten, daarvan waren ze zich niet zo bewust. “We deden wat in die tijd gebruikelijk was.”

Bordeauxse pap

Phytophtora was er altijd al. “Dat bestreden we met Bordeauxse pap, een oplossing van kopervitriool met gebluste kalk.” Later kwamen geavanceerder middelen beschikbaar die tegenwoordig met gps toegepast worden. “Dat is toch geweldig, je kunt op de millimeter nauwkeurig spuiten!”

Het bedrijf groeide, met huurland, naar ongeveer 200 hectare. Twee van de broers hadden opvolgers en omdat verder uitbreiden in de Vierambachtspolder moeilijk werd, vertrokken zij naar de Flevopolder. Toen bleek dat Wim geen opvolger had, stapte hij in 2004 uit het bedrijf dat nu wordt voortgezet door de neef en zijn kompanen. Wim werkt er echter nog wel, onder meer om bestellingen rond te brengen. “Pensioen? Ja een beetje.”

Het bedrijf omvat inmiddels, inclusief huurland, zo'n 200 hectare. Wim zit niet meer in de maatschap maar werkt er nog wel. - Foto: Jan Willem Schouten

Het bedrijf omvat inmiddels, inclusief huurland, zo’n 200 hectare. Wim zit niet meer in de maatschap maar werkt er nog wel. – Foto: Jan Willem Schouten

Dit artikel is te lezen in Boerderij 7 van dinsdag 14 november en is onderdeel van de rubriek Grondleggers.
Ook meedoen aan deze rubriek? Mail naar margreet.welink@proagrica.com

Beheer
WP Admin