Foto: Ronald Hissink VarkensNieuws

Denen zoeken robuustere big voor bioproductie

De uitval van biggen in de Deense biologische zeugenhouderij moet worden teruggebracht van 33% naar 20%, zo luidt de doelstelling.

Met het oog daarop is eerst uitvoerig geanalyseerd waarom de biggen het loodje leggen. Niet verrassend is de meest voorkomende oorzaak doodliggen door de zeug. Maar er zijn toch nog wel meer oorzaken. Biologische productie betekent in ieder geval niet minder biggensterfte. Integendeel.

De sterfte onder biologische biggen is aanzienlijk groter dan in de gangbare varkenshouderij, althans volgens de cijfers in de Deense sector, maar veel anders zal het elders niet zijn. In de biologische productie sterft gemiddeld 33% van de biggen, in de gangbare productie 20 tot 25%. Voor beide categorieën is onderzoek gaande om de sterfte te reduceren. Doel in de biologische bedrijfstak is om robuustere biggen te krijgen.

Oorzaak biologische biggensterfte

In de Deense biovarkenshouderij is tegen deze achtergrond gekeken naar de oorzaken van het probleem. Daarvoor hebben zich negen biozeugenbedrijven beschikbaar gesteld, waarvan de biggen die in de loop van het jaar (van mei 2014 tot juli 2015) het loodje hadden gelegd, dan wel al levenloos ter wereld kwamen zijn geobduceerd. In totaal ging het daarbij om ongeveer 3300 dieren. Hiervan was 24% doodgeboren. Nog vaker (38%) – en dat is gezien het gebrek aan zeugenboxen in de bioproductie nauwelijks een verrassing – bleken de dieren dood te zijn gedrukt door de zeug. Een vrij frequente oorzaak (8%) is verder ook dat de biggen wegens gebrek aan levensvatbaarheid worden afgemaakt. Daarna komen nog oorzaken als hongerdood, verwondingen en algehele zwakte. In een beperkt aantal gevallen (1%) kon de oorzaak niet meer worden vastgesteld.

Seizoenen

De frequenties lopen niet alleen uiteen tussen de bedrijven, maar ook tussen de seizoenen is verschil te zien. In het najaar van 2014 was doodliggen door de zeug in gemiddeld 43 % van de gevallen de doodsoorzaak. Afzonderlijk bekeken per bedrijf liep de frequentie echter uiteen van 22 tot 54%. De totale uitval in de herfst van het genoemde jaar varieerde per bedrijf van 9 tot 39% van de geboren biggen. In de zomer van 2014 (van juni tot september) was de uitval gemiddeld 28%. Het grootst is de sterfte verder in de eerste vijf dagen na de geboorte. Bekeken over alle vier de jaargetijden varieerde de uitval tussen de 23 en 25%, waarmee men dus hoe dan ook wel duidelijk onder het landelijk gemiddelde van 33% bleef. Niettemin is het de bedoeling om aan de hand van de ingezamelde gegevens de uitval voor de biologische zeugenhouderij als geheel terug te brengen naar 20%. Tevens is de doelstelling om het gewicht van de biggen bij de spening op te krikken met 1 kilo per dier en het aantal gespeende biggen per worp met één. De bedoelde gegevens betreffen niet alleen de oorzaken sec maar ook zaken als bodymassindex (BMI), geslacht en maaginhoud. Het onderzoek wordt uitgevoerd in de regie van de universiteit van Aarhus.

Beheer
WP Admin