Foto: Herbert Wiggerman RundveeNieuws

Meer duidelijkheid over extra grond in melkveewet

Er komt eindelijk meer duidelijkheid over grondgebonden groei. Strengere gebruiksnormen en andere forfaits voor mestproductie leiden niet meer tot verplicht compenseren met extra grond. Dat blijkt uit een rekenmodel en rekenvoorbeelden van staatssecretaris Martijn van Dam.

Aanpassingen van wettelijke gebruiksnormen en forfaits voor mestproductie van melkvee hebben geen of veel minder effect in de regels voor grondgebonden groei van de melkveehouderij. Melkveebedrijven hoeven lagere fosfaatnormen vanaf 2016 niet verplicht te compenseren met extra grond. Voor de bepaling van de extra fosfaatproductie van het melkvee ten opzichte van 2014, wordt in 2016 voor de fosfaatproductie in de jaren 2014 en 2016 dezelfde forfaitaire norm gebruikt. Dat is de norm die in 2015 ook geldt, voor een koe die 8.000 kilo melk per jaar produceert is dat 40,6 kilo fosfaat per jaar. Dat blijkt uit het rekenmodel en rekenvoorbeelden die staatssecretaris Martijn van Dam van Economische Zaken naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. In het rekenmodel en de voorbeelden wordt voorgerekend hoeveel een melkveebedrijf mag groeien ten opzichte van 2014 zonder dat het meer plaatsingsruimte (extra grond) in gebruik moet nemen. Deze werkwijze moet ervoor zorgen dat een bedrijf dat niet groeit in grond of melkveestapel ook geen extra grond hoeft te verwerven vanwege aangescherpte normen. Extra vee of minder grond moet wel gecompenseerd worden.

Groei ten opzichte van 2014

Het melkveefosfaatoverschot (MFO) is de fosfaatproductie van melkvee minus de plaatsingsruimte en minus de melkveefosfaatreferentie. Om te bepalen hoe hoog het MFO maximaal mag zijn, moet eerst berekend worden hoe hoog het MFO in 2014 was. Daarna moet de groei van de fosfaatproductie van melkvee ten opzichte van 2014 worden berekend. Als er sprake is van groei van de fosfaatproductie, dan kan op basis van het fosfaatoverschot per hectare van melkvee in het voorafgaande kalenderjaar worden nagegaan welk deel van de groei van de fosfaatproductie mag worden verwerkt en voor welk deel extra grond nodig is:

Bij minder dan 20 kilo fosfaatoverschot per hectare is dat 100 procent verwerking van de groei;Van 20 tot 50 kilo fosfaatoverschot mag 75 procent van de groei verwerkt worden:Bij 50 kilo of meer fosfaatoverschot per hectare mag maximaal de helft van de groei verwerkt worden.

Het maximale MFO dat verwerkt mag worden is dan het melkveefosfaatoverschot in 2014, plus de extra hoeveelheid van de groei ten opzichte van 2014 berekend volgens één van de drie staffels.

Als na afloop van een kalenderjaar het feitelijk vastgestelde MFO groter is dan de op grond van de AMvB brekende maximaal toegestane omvang van het MFO, dan is er sprake van een overtreding van de regels van de AMvB en volgt een bestuurlijke boete.

Kalenderjaren

De berekening heeft altijd betrekking op kalenderjaren. Melkveehouders moeten aan het begin van het jaar een berekening maken van de verwachte fosfaatproductie van melkvee, de fosfaatruimte op het bedrijf, het verwachte melkveefosfaatoverschot (MFO) en de maximale omvang die het MFO mag aannemen. Als het MFO groter is dan de maximale toegestane omvang van het melkveefosfaatoverschot, zal de ondernemer meer fosfaatruimte moeten verwerven oftwel extra grond moeten kopen of huren.

De fosfaatproductie wordt berekend door het aantal dieren te vermenigvuldigen met de forfaitaire excreties per diercategorie zoals deze voor het betreffende kalenderjaar gelden. De fosfaatproductie mag ook berekend worden aan de hand van bedrijfsspecifieke excretie.

De fosfaatruimte op het bedrijf wordt berekend aan de hand van de oppervlakte van het bedrijf vermenigvuldigd met de fosfaatgebruiksnorm. Natuurterrein met hoofdfunctie natuur waar ook enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend telt ook mee. Percelen in het buitenland tellen niet mee.

Voor bedrijven met melkvee

Het rekenmodel is van toepassing op bedrijven met melkvee:

– Melkkoeien (diercategorie 100);

– Jongvee  jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleesveehouderij tot 1 jaar (diercategorie 101);

– Jongvee van 1 jaar en ouder (alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren) (diercategorie 102).

 

Het complete document met voorbeeldberekeningen staat op Tweedekamer.nl

Beheer
WP Admin