Louis Vlaswinkel - Foto: Tamara Reijers RundveeAchtergrond

’30 ton drogestof snijmais haalbaar’

Voor Limagrain geldt dat verteerbare opbrengst, ofwel kVEM per hectare de doorslaggevende maat is. Daar richt de organisatie in de veredeling dan ook haar pijlen op.

In het verbeteren van de totaal verteerbare opbrengst van snijmais zit nog ruimte genoeg. Theoretisch kan dat oplopen tot 60% meer, stelt Louis Vlaswinkel. Hij is bij Limagrain verantwoordelijk voor het ontwikkelen van nieuwe rassen in West-Europa.

Waar richt Limagrain zich op?

“Wij ontwikkelen rassen voor zone 1, een gebied dat zich uitstrekt van Engeland via Nederland, Duitsland en Frankrijk tot en met Oekraïne. Wij selecteren rassen die een hogere verteerbaarheid hebben en dit combineren met de beste landbouwkundige eigenschappen. Daarbij kijken we speciaal naar de hoogst verteerbare opbrengst. Dat is wat anders dan alleen selecteren op opbrengst. Dat is misschien gemakkelijker, maar als je de verteerbaarheid vergeet, krijg je alleen maar meer mest. En daar hebben we nu juist een probleem mee.”

Hoe ontwikkelt snijmais zich voor de komende jaren?

“We zien dat we tussen 1992 en 2016 een gestage ontwikkeling halen. Ik verwacht dat deze trend zich zal doorzetten. We hebben het dan over een jaarlijkse toename van de drogestofopbrengst van 1,3% en een verbetering van de voederwaarde met 0,4%. De totaal verteerbare opbrengst is gemiddeld jaarlijks 1,9% gestegen. En je moet niet vergeten dat snijmais ook veel vroeger is geworden. We zouden theoretisch nog 60% kunnen winnen. Dat zou ruim 30 ton verteerbare opbrengst per hectare kunnen opleveren.”

Wat is het gemiddelde nu?

“Op de rassenproeven wordt gemiddeld bijna 21.000 kVEM per hectare gehaald.”

Het Nederlands gemiddelde ligt op ruwweg 15.000 kVEM. Maistelers laten dus een derde van de potentie liggen?

“Ja, dat klopt. Maar de rassenvelden voor beproeving bevinden zich op goed klaargemaakte grond, zonder structuurschade. En de opbrengstmetingen komen uit het midden van de percelen. Maistelers zouden meer opbrengst kunnen halen, als zij zich ook meer zouden richten op grondbewerking, voorkomen van structuurschade, een goede groenbemesting en een optimale bemesting met de juiste onkruidbestrijding. En zorg voor goede hygiëne om insleep en verspreiding van ziekten en plagen te voorkomen. Daarnaast moet één onkruidbespuiting genoeg zijn om het gewas schoon te houden. Aan de andere kant heb je ook niet alles in de hand. Grondsoort bijvoorbeeld, en het weer. Kijk maar eens naar dit jaar, met overvloedige neerslag in het zuiden. Daar doe je natuurlijk niet zoveel aan.”

Louis Vlaswinkel (52) is senior Maize Breeder bij Limagrain en verantwoordelijk voor het ontwikkelen van nieuwe maisrassen in West-Europa. - Foto: Tamara Reijers

Louis Vlaswinkel (52) is senior Maize Breeder bij Limagrain en verantwoordelijk voor het ontwikkelen van nieuwe maisrassen in West-Europa. – Foto: Tamara Reijers

Wat betekent een eventueel verlies van derogatie in de maisteelt?

“Dat biedt kansen en bedreigingen. Mais reageert snel op bemesting. Bij een lager bemestingsniveau kan dat de opbrengst drukken. Aan de andere kant bestaat dan wel weer de mogelijkheid – daar ga ik tenminste vanuit – dat er weer enige ruimte komt voor gebruik van kunstmestfosfaat. Telers zullen een nieuw optimum moeten zoeken in de bemesting van mais. Ook het areaal mais kan dan wel weer iets toenemen, omdat de maximaal 20% bouwland-eis dan ook vervalt. Ik verwacht dat we dan in Nederland weer richting 225.000 hectare gaan, tegenover de 206.000 hectare nu. Voor mij staat vast dat vruchtwisseling met gras dan meer noodzaak wordt dan ooit, om de nutriënten in de bodem zo goed mogelijk te benutten.”

Passen de huidige rassen en de rassen in de pijplijn daar nog wel in?

“Zeker. Het blijft van belang om zoveel mogelijk kVEM van je hectare te halen. Wat dat betreft hoeven we onze strategie niet te wijzigen. Wij houden onze focus op de combinatie opbrengst en verteerbaarheid. Onze kracht ligt in ons speciale kweekprogramma voor West-Europa. Wij zijn bijvoorbeeld de enige partij die nog een kweekprogramma voert in Nederland. Dat geeft ons de mogelijkheid de beste rassen voor deze regio te selecteren en vermeerderen.”

Hoe gaat u dat realiseren?

“We moeten ervoor zorgen dat mais meer aangepast wordt aan ons klimaat. Mais groeit niet bij een temperatuur onder de 10 graden. Boven de 20 graden voelt mais zich het best. We willen rassen kunnen selecteren die bij lagere temperaturen, met name in het voorjaar, toch blijven groeien. Als je kijkt naar andere gewassen moeten die voor de langste dag, 21 juni, gesloten zijn. Dan vangt het gewas het meeste licht op, en licht opvangen is productie. Dat betekent dat rassen met een goede begingroei en die ook door blijven groeien onder minder gunstige omstandigheden, de rassen voor de toekomst zijn.”

‘Ook al staan sommige eigenschappen niet op de rassenlijst, wil dat niet zeggen dat we die niet beoordelen’

Welke eigenschappen zijn in uw optiek nog meer belangrijk?

“Limagrain test al haar rassen op minstens 40 proefvelden in West-Europa. Dat betekent dat alle problemen wel ergens gesignaleerd kunnen worden. Denk aan Helminthosprorium, zomerlegering of green-snap. Rassen die gevoelig blijken, vallen af voor verdere selectie. Ook al staan sommige eigenschappen niet op de rassenlijst, wil dat niet zeggen dat we die niet beoordelen.

Zouden er meer eigenschappen op de rassenlijst moeten worden opgenomen?

”Wat mij betreft kan celwandverteerbaarheid direct weer terug op de rassenlijst. We kunnen het betrouwbaar vaststellen en het levert de boer extra informatie op. Veel eigenschappen kunnen niet op de rassenlijst, omdat ze niet elk jaar voorkomen en dus niet altijd gemeten kunnen worden, bijvoorbeeld green-snap.”

Kunnen planten ook meer of minder gevoelig zijn voor de maisstengelboorder, die de laatste paar jaar in Limburg is gevonden?

“Nee, niet van nature. Ten eerste denk ik niet dat de maisstengelboorder tot economisch grote verliezen leidt. Je zou planten via genetische modificatie weerbaar kunnen maken, maar dat willen we niet in Nederland. In Noord-Amerika gebeurt dat wel. Daar werken we met zogenoemde ‘events’. Een set genen die de plant weerbaar maakt tegen insecten en gewasbeschermingsmiddelen. In Noord-Amerika kun je eigenlijk geen mais telen zonder dat er events zijn ingebouwd die de plant resistent maken tegen de maisstengelboorder, de maiswortelkever en het gebruik van Round-up.”

Is mengen van rassen een optie om het risico te spreiden?

“Nee, een mengsel van rassen in snijmais leidt altijd tot verlies. Het sterkste ras domineert en de andere rassen in het mengsel presteren niet naar vermogen. Zaai dan maar in een keer het beste ras. Daarbij is mais een akkerbouwgewas. Je moet in vier maanden tijd een teelt voltooien. Kijk naar andere akkerbouwgewassen als aardappelen, graan of bieten. Daar worden ook geen mengsels gebruikt. Bij gras is dat anders, omdat dit een meerjarige teelt is. Daar vangt het ene ras wel het andere op.”

‘Het zou mooi zijn als veehouders ook hun stem zouden kunnen laten horen’

Moet de sector weer zitting nemen in het rassenlijstonderzoek?

“Dat zou ik toejuichen. Nu bepalen de kwekers het protocol voor onderzoek en de onderzoeksrichtingen. Het zou mooi zijn als de veehouders ook hun stem zouden kunnen laten horen en hun wensen kenbaar kunnen maken. Vroeger betaalden de telers mee via de PZ-heffing. Dat is al jaren geleden gestopt. Omdat we de mening van de telers bijzonder op prijs stellen, hebben we ze zelfs een gratis plaats aangeboden in de werkgroep rassenonderzoek mais. Dat hebben we voorgelegd bij ZuivelNL en LTO, maar niemand heeft zich gemeld. Jammer.”

Is de Aanbevelende Rassenlijst (CSAR) dan wel onafhankelijk genoeg, met alleen maar maiskwekers in het bestuur?

“Het is al een hele strijd om alle kwekers op een lijn te krijgen. Wat dat betreft houden we elkaar scherp. Daarbij is er nog de Raad van Plantenrassen die het onderzoeksprotocol en de gepresenteerde cijfers moet goedkeuren. Bij het Delphy-onderzoek van Europees toegelaten rassen is er geen controle. Daar bepalen de kwekers echt zelf. Wij hebben sterke twijfels bij de totstandkoming van die cijfers. Onze cijfers wijken te vaak af met wat Delphy vaststelt, terwijl de cijfers van CSAR, op basis van onderzoek van Wageningen Universiteit en Research, wel strookt met onze bevindingen. Om die reden focust Limagrain enkel en alleen op de nationale rassenlijst: de Aanbevelende Rassenlijst van CSAR. Daarbij is Nederland te klein voor twee rassenlijsten. In Duitsland volstaat één rassenlijst per regio, terwijl die regio’s vaak drie keer groter zijn dan Nederland. Rassenonderzoek voor snijmais kost ongeveer €300.000. Laten we dan de onderzoeksbudgetten maar bij elkaar leggen en gewoon één betrouwbare rassenlijst afleveren.”

LG is het merk van Limagrain

Limagrain Nederland BV is een toonaangevende onderneming in de veredeling, productie en verkoop van landbouwzaaizaden en brengt haar rassen onder het merk LG op de markt. Limagrain Nederland is onderdeel van Limagrain Europe, de Europese landbouwzadentak van de Franse coöperatieve Groupe Limagrain. De kernactiviteiten zijn gericht op het aanbieden van hoogwaardig uitgangsmateriaal van maïs, granen, voeder- en gazongrassen en groenbemesters.

Beheer
WP Admin