RundveeAchtergrond

Superheffing was niet meer dan een omleiding

Dertig jaar superheffing. Wat heeft dat de melkveehouderij en Nederland gebracht? Bij het eind van een tijdperk maakt Jappie Rijpma, jarenlang een in de sector zeer bekende financieel expert, de balans op. Op het eerste gezicht zijn de nadelen groter dan de voordelen, maar er is meer.

In 1984 was de melkprijs 34 cent en de krachtvoerprijs 27 cent. In 2015 zijn ze nog ongeveer op dat niveau. Wat heeft de superheffing ons dan eigenlijk gebracht? Kennelijk niets, alleen heel veel papier, demonstraties, juridische touwtrekkerij over het eigendom, vermogende boerenfamilies en vetes als logisch gevolg. Bovendien had zonder de quotering de moderne koe veel eerder 10.000 kilo melk per jaar geproduceerd en waren de bedrijven nu veel groter geweest.

En er zijn nog veel meer negatieve gevolgen. Door de beperkingen zijn de beste boeren naar het buitenland vertrokken. De Nederlandse veehouder heeft met zijn geld de Deense veehouderij weer leven ingeblazen, na eerst de akkerbouwers uit Oost-Groningen te hebben uitgerookt. Kortom, de superheffing is geen goede zaak geweest!

Toch is er net als bij de invoering, ook nu weer protest bij de afschaffing. Wie heeft het gelijk aan zijn zijde, de demonstrerende Franse boer bij de start of die bij het einde?

Veranderend EU-beleid

Na dertig jaar staat de aanleiding tot het invoeren van de superheffing nog maar vaag op het netvlies. Het adagium van de Europese politiek na de Tweede Wereldoorlog was ‘nooit meer honger’. Mansholt wilde dit bereiken door een goede boerenprijs te garanderen. Voor belangrijke producten als graan en melk gold een garantieprijs. Die werd aan de EU-grenzen beschermd met importheffingen en exportrestituties.

De EU werd beschermd gebied voor de boer. Dit gaf financiers grote zekerheid over de inkomens, waardoor men eerder bereid was om geld te verstrekken. De bouw van ligboxstallen tussen 1970 en 1980 vijzelde de productie per koe en per man op terwijl de melkprijs constant steeg. In de akkerbouw was de situatie niet anders. Door de komst van trekkers en betere teelttechnieken nam de productie per hectare en per man toe. Het resultaat was dat de EU-graanproductie tussen 1973 en 1984 toenam van 91 naar 118 procent van de consumptie. Voor melk was die ontwikkeling zelfs meer.

Het prijs- en inkomensbeleid, gestart in 1962, hadden goed gewerkt, maar werden wel erg prijzig. Voor melk werd daarom gekozen voor volumebeperking, voor graan vooral voor geleidelijke afbouw van de interventieprijzen. Dit weerspiegelde zich in de krachtvoerprijs. Die daalde tussen 1984 en 1991 van 27 cent naar 17 cent per kVEM! Voor de graanboer een verlies aan opbrengsten van €900 per hectare! Voor de veeboer was sprake van een verlaging van de kosten met 3,5 cent per kilo melk en later nog meer.

Technische vooruitgang

Gelijk met de superheffing kwamen ook de eerste Amerikaanse kruisingskoeien. De koetjes werden koeien. 100 kilo meer koe was goed voor 2 kilo meer drogestofopname, die weer goed was voor 4 kilo meer melk per dag. Genetische vooruitgang heet dat. In zeven jaar steeg bij de Alfa BEAG-bedrijven de meetmelkproductie met 1.300 naar 7.300 kilo per koe per jaar en dat met minder krachtvoer per koe. De melkproductie per hectare daalde van ruim 15.000 naar 12.500 kilo. In 1984 werd nog melk met 4,30 procent vet en 3,42 procent eiwit geproduceerd. In 1991 was dat respectievelijk 4,50 en 3,47 procent.

De bedrijven leverden 18 procent melk in maar – nog erger – ook zoveel koe. Wie in 1984 nog 60 koeien molk, had nu genoeg aan 40. De boer werd een boertje… De stal was leeg en het melken duurde gewoon te kort. Dat voelt niet goed dus ga je wat bedenken. Juist ja, melk kopen! Een aantal had, wegens recente bouw voor aanvang van de quotering, al extra melkquotum toegewezen gekregen. Tegen alle adviezen in werd in 1985/’86 al gestart met melkaankoop, terwijl het officieel pas mocht in 1987.

In de jaren daarna nam de handel sterk toe door goede inkomsten bij een licht stijgende melkprijs en 5 tot 6 cent minder voerkosten per kilo melk. 1988/’89 werd een topjaar met een arbeidsinkomen van €50.000 per man. MacSharry kreeg de melkveehouders niet meer achter zijn plannen van hectaretoeslagen en braak, die pasten in de beoogde overgang van prijssteun naar inkomenssteun. Dit in tegenstelling tot de weinig verdienende akkerbouwers.

Sinds 1998 geen winst meer

De quotumprijs steeg snel door naar €1,80 per kilo melk en is daar heel lang gebleven, tot 2015 in zicht kwam. In de vakbladen rolden de voor- en tegenadviseurs over elkaar heen, maar de boer trok zijn eigen pad. Ons advies was veelal positief, omdat de kostprijs per kilo melk sterk steeg door hogere arbeidskosten per kilo en een lagere efficiëntie van de andere productiefactoren. De bedrijven die toen hebben gekocht, hebben het er goed mee gehad. De lagere directe kosten konden goed gebruikt worden om de quotumkosten mee te kunnen betalen. De lege stallen werden weer vol gezet. De jongvee-bezetting steeg naar gemiddeld negen jongveedieren per tien melkkoeien in 1998.

Eigenlijk had dit het keerpunt moeten zijn wat betreft quotumprijs. Maar toen hadden de bankadviseurs het licht gezien. Met grond als zekerheid financierde men zelfs zonder aflossing. Het hek was van de dam en de quotumprijs bleef hoog, terwijl nu in stallen en vee maar ook in arbeid voorzien moest worden. De melkrobot kwam precies op het goede moment, maar was niet gratis! De kosten van quotum waren niet meer marginaal maar integraal.

Sinds die jaren heeft de sector bijna geen bedrijfseconomische winst meer gemaakt. Het bedrijfsvermogen nam ondanks uitbreiding niet meer toe, zodat de boer steeds afhankelijker werd van geleend geld. De reserves van de bedrijven werden langzaam opgeslokt, waardoor ze gevoeliger werden voor prijsschommelingen. De verleiding was groot en dan wordt het vlees zwak. De financiering per kilo melk (pacht niet meegerekend) liep rap op van €0,50 naar €1. Zelfs na de invoering van de Europese bedrijfstoeslagen keerde het tij niet. Men bleef grote hoeveelheden kopen of zelfs leasen om de nieuwe stal te vullen. Dit soort lease heb ik nooit goed begrepen. Als je huurt, wil je er toch wat mee verdienen? Bij de berekening heeft de boer het psychische loon waarschijnlijk als opbrengst meegeteld.

Keerzijde van het grote geld

Door de geweldige prijsontwikkeling van het melkquotum verdubbelde de waarde van het melkveebedrijf bijna. De stoppers konden een goed pensioen kopen of met het geld emigreren. De makelaars maakten overuren. De opbloei van de Deense melkveehouderij is betaald door Nederlandse boer. Sommigen maakten nog een tussenstapje naar Oost-Groningen, waar de landprijs dalend was door de magere akkerbouwjaren.

De negatieve kant van die hoge waarde werd soms pijnlijk duidelijk bij bedrijfsoverdrachten, splitsingen en scheidingen. Er ontstond een dans om het eigendom. Er waren jarenlange conflicten over bedrijfsoverdrachten, waarbij een groot deel van de extra waarde soms opging aan proceskosten. Op een klein erf kunnen de irritaties snel oplopen waardoor het ‘elkaar gunnen’ volledig uit zicht raakt. De problemen waren dikwijls het hevigst bij een geringe opbouw van eigen vermogen in het verleden. De financiering van de uitkoopsom was dan het struikelblok. De firma-akten werden allengs langer. Maar wat is papier waard als men niet wil?

De dans om het eigendom van pachter en verpachter werd juridisch beslecht ten voordele van de verpachter. De pachter was niet gerechtigd om zijn melkquotum te verkopen zonder toestemming vooraf van de verpachter. Het blijft altijd nog een vreemd besluit als je bedenkt dat een pachtende schapenboer nooit van wanprestatie beschuldigd is, omdat hij geen koeien molk… De pachtende boer kreeg het ook erg lastig met aankopen van melkquotum. De aflostermijn was soms bijzonder kort (drie jaar kwam voor, dus 60 cent per kilo melk per jaar). Je moest hele goede winsten maken om dit vol te houden. Het betekende dat vooral hoevepachters op achterstand kwamen, terwijl ze bij stoppen slechts de helft overhielden.

Per saldo geen verschil

Zou zonder melkquotering de boerenbevolking er anders hebben uitgezien? Dit lijkt ondanks alles toch onwaarschijnlijk. Bedrijven met een lage kostprijs hebben economisch de beste papieren om uit te breiden en worden meestal geleid door boeren-managers, die ook wat meer ambitie hebben. Dat zit tussen de oren. Je moet het net iets beter doen dan je omgeving. Doordat de laatste jaren het bedrijfssysteem uniformer is geworden, met als basis deels weide, meer mais, zijn de verschillen in direct saldo kleiner geworden.

De besparingen lopen nu vooral via de arbeid, mede door omvangrijke investeringen in automatisering, gestimuleerd door lage rentestanden. Met het argument dat die arbeid ook nog humeurig en onbetrouwbaar kan zijn, is de keus snel gemaakt. Dat geldt natuurlijk niet voor het niet betaalde meewerkende gezinslid. Die blijft het voordeligst en zeurt niet. Veel groei wordt ook hiervan bekostigd. Maar het bovenstaande is niet afhankelijk van het marktsysteem. Na de Wende waren de oude communisten opeens ook goede kapitalisten.

Waren de bedrijven veel groter geweest en hadden de koeien meer melk geproduceerd zonder quotering? Naar alle waarschijnlijkheid niet. Had men in 1984 niet aan de volumeknop gedraaid maar aan de prijsknop (wat niemand wilde) dan was het volume ook gedaald. De voerprijs was hoog en naderde de interventieprijs voor melk. Zoals al eerder gemeld produceerden de bedrijven in 1984 met 2,6 koetjes 16.000 kilo per hectare bij voerkosten van 14 cent per kilo melk. In die omstandigheden zouden de voerkosten (incl. ruwvoer) van nog meer melk gelijk worden aan de melkprijs, indien de richtprijs ook nog iets naar beneden was bijgesteld. In zo’n situatie wordt er met de extra melk niets meer verdiend en gaat de sector vanzelf minderen.

Draaien aan de prijsknop was de hardere lijn geweest, maar die durfde men politiek niet aan. De akkerbouwers kwamen nu echter in het nauw. Het was chiquer geweest als voor akkerbouw en melkveehouder hetzelfde marktordeningssysteem was gehanteerd, waarbij de prijs zoveel mogelijk aan de markt was overgelaten. Mansholt miskende de markt en de politiek is dikwijls te traag om effectief te reageren. De huidige methodiek van bedrijfstoeslagen (inkomenssteun) heeft meer kans van slagen. De politiek heeft zijn leergeld betaald.

Groei altijd gestuurd door prijs

Er zijn opvallende overeenkomsten tussen de laatste jaren voor het begin van de superheffing en die vlak voor het eind. Melkprijs hoog, voerprijs hoog, extra aanvoer melk, meer vee en meer vee per hectare. Er is angst voor ongebreidelde groei. Maar het is de markt die het volume bepaalt. Alleen bij een hoge melkprijs komt er meer melk! In grote delen van Europa was de laatste jaren al geen sprake meer van superheffing omdat het landenquotum niet vol gemolken werd. Zat er bij die boeren dan een schroefje los? Nee, er werd te weinig verdiend aan melk. Je handhaaft of mindert dan de productie om de kosten te beperken.

Groei kan geen doel op zich zijn. Na de val van Koning superheffing kan de markt voor de melkveehouders wel eens moeilijker worden dan voor de akkerbouwers, die dat extra voer moeten telen en de mest ontvangen. Sommigen hopen op het zogenaamde gras-stront-rondje. Ze verwachten dat de akkerbouwer voor een goedkoop prijsje mest gaat afnemen van die arme melkveehouder. De melkveehouder was in 1990 toch ook zo genereus voor de akkerbouwer? Vergeet het maar. De situatie is wat dit betreft volledig gekeerd ten opzichte van het begin van de superheffing. Alle seinen voor ‘gemakkelijk meer’ staan op oranje.

In de overgang en zeker bij een lage melkprijs zou een tweeprijzensysteem als goede schokdemper gebruikt kunnen worden. Dit zou aan aanbodzijde de opbrengst van de laatste kilo verkleinen, en aan de vraagzijde de koopprijs beperken. Maar de zuivel huivert hiervan en kiest eerder voor een generiek systeem. Het is echter wel een proces waarbij de boer directer bij de markt betrokken wordt.

Tot slot, de Europese Centrale Bank blijft aansturen op inflatie en groei, en daarmee op verdere concentratie. Zo’n beleid zal onmiskenbaar leiden tot grotere eenheden. Er moet immers meer per man geproduceerd worden, omdat je werkelijke verdienste afneemt door geldontwaarding. Dus moet je naar grotere eenheden en daarmee naar verdere concentratie. De ECB haalt zo een streep door alle goedbedoelde initiatieven voor vogeltjes, biodiversiteit, meer weiden en energiebesparing. Het is water naar de zee dragen. De overheid zal met goede alternatieve verdienmodellen moeten komen om pluriformiteit op het platteland te behouden.

Na dertig jaar inflatie (200 procent) zijn de melkprijs en de voerprijs nog altijd hetzelfde. Om evenveel te blijven verdienen was en is meer per man de enige keus. Bij vrij, optimaal gebruik van de productiefactoren (land, koe en arbeid) kan voedsel nu wel eens eerder gaan meeliften met de inflatie en blijft de zo vurige gewenste economische groei moeilijk. Maar elke boer weet ook dat groei zijn grens heeft.

[([002_rb-image-1731183.jpeg])]

Over de auteur:

Jappie Rijpma (geboren 1949) was van 1986 tot 2011 werkzaam als hoofd bedrijfsadvies bij accountantsbedrijf Alfa-BEAG in Leeuwarden. Zijn specialisme was melkveehouderij, ook internationaal. ‘Een bedrijfstak die me na aan het hart ligt’, zegt hij zelf. Rijpma schreef regelmatig prikkelende beschouwingen over de financiële agrarische actualiteit en gold als autoriteit op dat gebied.

Een overzicht van alle melkprijzen vind je op boerderij.nl/markt.

Beheer
WP Admin