RundveeAchtergrond

Rassenlijsten? gefileerd

In Nederland circuleren voor snijmais twee rassenlijsten: de lijst? van DLV-Plant en de Aanbevelende Rassenlijst. Er is duidelijk onderscheid tussen de twee lijsten.

Koud een week geleden zijn de onderzoeks­resultaten van snijmais en korrelmais 2015 gepresenteerd. Mede op basis daarvan gaan vertegenwoordigers en handelaren de komende maanden de boer op en wordt de rassenkeuze bepaald. In de gesprekken en folders onderstrepen de leveranciers de sterkste punten van de rassen. Zijn deze twee lijsten bruikbaar voor de melkveehouder? Jazeker, maar er moet wel duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de lijsten. Ze zijn in elk geval niet een op een vergelijkbaar. Wat 104 voor opbrengst is in de ene lijst is geen 104 bij de andere lijst. En zelfs binnen een rassenlijst moet je opletten dat je geen appels met peren vergelijkt. Want binnen een lijst is 104 voor de groep zeer vroeg/vroeg niet gelijk aan 104 van de groep middenvroeg/middenlaat. Dat komt doordat de ­
100 =-waarden niet gelijk zijn.

Aanvulling

De Aanbevelende Rassenlijst voor maisrassen van CSAR (Commissie Samenstelling Aanbevelende Rassenlijst) is er sinds de jaren zestig. Het onderzoek wordt volgens wettelijk protocol uitgevoerd door PPO-WUR. De maisrassenlijst van DLV Plant is dit jaar voor de achttiende maal verschenen. De lijst is destijds in het leven geroepen om als aanvulling te dienen op de Aanbevelende Rassenlijst. Met deze lijst kunnen handelaren en kwekers Europees toe­gelaten rassen waarin ze vertrouwen hebben snel van Nederlandse cijfers voorzien. Dat kan omdat DLV Plant ook eenjarige cijfers publiceert. In de Aanbevelende Rassenlijst kan een ras alleen worden opgenomen als het na minimaal drie jaar onderzoek bewijst dat het een betrouwbare verbetering is van de in de praktijk beschikbare toprassen. Alle kweekbedrijven melden jaarlijks hun beste rassen aan voor dit onderzoek. Dit jaar waren dat 150 snijmaisrassen en 42 korrelmaisrassen. CSAR publiceert geen eenjarige en tweejarige cijfers, omdat de organisatie vindt dat deze cijfers te onbetrouwbaar zijn en de maisteler risico’s loopt als hij op basis daarvan een rassenkeuze maakt.

Verdeling in groepen

De twee lijsten onderscheiden zich onder meer door het aantal vroegheidsgroepen. Gezien de klimatologische verschillen in Nederland werkt de Aanbevelende Rassenlijst voor snijmais met twee groepen: zeer vroeg/vroeg voor heel Nederland en middenvroeg/middenlaat voor Midden- en Zuid-Nederland. Per groep zijn er zeven onderzoekslocaties. Een verdeling naar grondsoort is niet nodig, omdat het beste ras op zand ook het beste ras op klei is.

De rassenlijst van DLV Plant werkt met vier vroegheidsgroepen voor snijmais: Noord, waarin de zeer vroege rassen onderzocht worden, vroeg, middenvroeg en middenlaat. Aansluitend op de vroegheidsgroepen heeft DLV Plant ook nog een verdeling gemaakt binnen de groepen vroeg en middenvroeg naar regio. Deze zijn verdeeld in regio’s oostelijke zandgronden, zuidelijke zandgronden en kleigronden. Voor de regio Noord en middenlaat zijn voor elke groep vijf onderzoekslocaties beschikbaar. Voor de groepen vroeg en middenvroeg zijn elk zeven onderzoekslocaties.

100 =-waarde

Beide rassenlijsten kennen, zoals eerder al aangegeven, een 100 =-waarde. De 100 =-waarden geven het gemiddelde weer van de resultaten van de rassen die in die 100 =-waarde meewegen. Onderzoeker Jos Groten van Praktijkonderzoek Plant & Omgeving (PPO-WUR) geeft aan hoe die 100 =-waarde in de Aanbevelende Rassenlijst tot stand komt. “Het is per vroegheidsgroep het gemiddelde van de Algemeen (A) en Nieuw (N) aanbevolen rassen.” De Beperkt (B)-rassen tellen niet mee.

In de Aanbevelende Rassenlijst is echter niet meer vermeld welke rassen A- of B-rassen zijn. Zo bepalen de beste rassen de 100 =-waarde. Alleen als een ras dat niveau verbetert, komt het op de Aanbevelende Rassenlijst.

Gert Veldhorst, onderzoeker bij DLV Plant, legt uit dat de 100 =-waarde in de lijst van DLV Plant is opgebouwd uit alle rassen die 3 jaar in onderzoek zijn. “Dat zijn alle rassen die dit jaar vermeld staan in de groep ‘gegevens over 2013 t/m 2015’. In de lijsten die de tweejarige en eenjarige cijfers melden, zijn dat ook diezelfde rassen. De 100 =-waarden variëren als gevolg van het verschil in onderzoeksjaren.”

Regionale cijfers Voor de regionale cijfers (Oost zand, Zuid zand en klei) geldt overigens dat alleen de driejarige cijfers gepubliceerd worden. Dit vanwege de betrouwbaarheid van de cijfers. Een- en tweejarige cijfers zouden daar een verkeerd beeld kunnen geven. Veldhorst waarschuwt dat de een- en tweejarige cijfers sowieso met de nodige terughoudendheid moeten worden bekeken. Sinds drie jaar staat deze opmerking ook bij de gepubliceerde cijfers. De referentierassen in de DLV Plant-lijst zijn rassen die op de Aanbevelende Rassenlijst staan of gestaan hebben. Het geeft een doorkijkje richting de prestaties van de rassen in de DLV Plant-lijst.

Keuze maken

Voor de veehouder is het van belang dat hij eerst een keuze maakt voor de rassenlijst die hij gebruiken wil. Kies de lijst waarin het meeste vertrouwen is of die goed voelt. De andere lijst kan dan aan de kant, want vergelijken heeft geen zin. Maak vervolgens de keuze voor een vroegheidsgroep. Die hangt vooral af van de ligging van het perceel in Nederland en van de ontwateringstoestand en draagkracht op het perceel. Verder kan de gewenste groenbemester of volgteelt van belang zijn. Een vroege oogst geeft de ruimte voor een volggewas.

Als deze keuze gemaakt is, leg dan ook de andere vroegheidsgroep(en) aan de kant. Sluit vervolgens risico’s van het perceel uit, zoals onkruiddruk, legering, stengelrot, builenbrand en bladvlekkenziekte. Daarna volgt selectie op basis van ruwvoerpositie, rantsoensamenstelling en productie van de veestapel. De belangrijkste keuzes hierbij zijn opbrengst of kwaliteit (VEM/kg ds) en veel of minder zetmeel.

Wijnand Hogenkamp

Zo kijkt de maishandel naar de lijsten

Maiszaadleveranciers kijken elk op eigen wijze naar het rassenonderzoek en de twee bijbehorende lijsten.

Mark de Beer, productmanager Limagrain: “Bij DLV Plant draaien we mee in de referentierassen. Het is mooi dat onze rassen de standaard zijn voor andere om zich aan te meten. Voor Limagrain ligt de nadruk echter op de Aanbevelende Rassenlijst. Daar ligt de lat – de 100 =-waarde – een stuk hoger. We willen tonen dat we ons kunnen meten met de sterkste rassen in de markt en dat lukt best aardig. Het is overigens commercieel wel handig om een- of tweejarige cijfers bij een ras te krijgen via DLV Plant, maar daar ligt onze focus niet. Je moet driejarige cijfers bij een ras hebben voor een betrouwbaar beeld.”

Jan Bakker, directeur KWS Benelux: “De snijmaisrassenlijst is voor mij niet belangrijk. De boer ziet alleen hoeveel droge stof hij van een hectare haalt. De kwaliteitscijfers VEM, zetmeel en verteerbaarheid hebben geen enkele waarde. Dat komt vooral door het oogsttijdstip. Oogst je een ras een week eerder of later, dan beïnvloedt dat de ranking. De huidige systematiek is in onze optiek daarom niet toereikend om voederwaarde mais te evalueren. Ik ben wel voor driejarige cijfers. Zo toont dit jaar dat het weer en lokale groeiomstandigheden direct invloed op het presteren van een ras hebben. Driejarige cijfers egaliseren de jaarinvloeden. De korrelmaisonderzoeken daarentegen zijn veel betrouwbaarder. Daar is maar één doel: korrelopbrengst. Die is exact te meten, dat is een stabiele fase die niet wijzigt door verschillende groeistadia bij de oogst. De korrel omvat 95 procent van de totale voederwaarde van de maisplant. Dat we rassen in de rassenlijst voor snijmais laten onderzoeken is vooral een commercieel verhaal. Sommige mensen kunnen of willen alleen maar rassen gebaseerd op de lijst presenteren.”

Jos Deckers, director sales DSV: “We gebruiken beide beschikbare rassenlijsten. De Aanbevelende Rassenlijst heeft een zeer hoog niveau. Als je daar een ras op hebt, draai je mee met de beste rassen. Nadeel is dat het drie jaar duurt voor een ras in aanmerking komt voor opname. En er wordt heel sterk op voederwaarde gelet. Is de combinatie voederwaarde en drogestofopbrengst niet helemaal in orde bij een ras, dan kun je opname wel vergeten. Dat is jammer, want soms hebben rassen wel andere kwaliteiten. De lijst van DLV Plant presenteert ook eenjarige cijfers. We leggen daar rassen neer die al in buitenlandse rassenlijsten staan en zichzelf hebben bewezen. Voor de Nederlandse markt is het dan wel mooi als je daar ook Nederlandse cijfers bij hebt. Dit jaar hebben we Liprimus en Liberator bij DLV Plant in beproeving liggen.”

Eigenschappen nader bekeken

In de Aanbevelende Rassenlijst is ‘green snap’ als eigenschap opgenomen. In 2011 en 2015 zijn er heftige weersomstandigheden (storm of valwinden) voorgekomen waardoor de gevoeligheid voor het afbreken van de maisplant als eigenschap vermeld kan worden bij die rassen die in de vermelde jaren in onderzoek lagen. In deze Rassenlijst is ook de tolerantie tegen de meest voorkomende bladvlekkenziekte Helminthosporium vermeld. Ook meldt de lijst een waarde voor builenbrandresistentie. Deze laatste eigenschap wordt in de DLV Plant-lijst niet vermeld. Verder maakt de DLV Plant-lijst onderscheid in bladvlekkenziekte als resistentie tegen Helminthosporium Carbonum en resistentie tegen Kabatiella zeae 4 (eye-spot). De resistentie tegen Helminthosporium Turcicum wordt ook onderzocht maar is niet vermeld omdat deze de laatste jaren niet of amper een rol heeft gespeeld. De nieuwste rassenlijsten zijn te ­vinden op www.rassenlijst.info/news en www.dlvplant.nl/nl/content/maisrassenwijzer.html.

Beheer
WP Admin