Grondleggers: Uitbreiden voor voldoende inkomen AlgemeenAchtergrond

Grondleggers: ‘Uitbreiden voor voldoende inkomen’

In hun jeugd was het meeste werk nog handwerk. Toen ze zelf boer werden, gingen ze specialiseren, uitbreiden en mechaniseren. Ze werden zo de grondleggers van de huidige agrarische bedrijfsvoering. Zo ook Pleun Nell.

Hij woont in het witte huisje vlak naast de boerderij. Ooit was dit het zogenaamde bakhuis. Hier werd onder meer brood gebakken en kaas gemaakt en ’s zomers fungeerde het als woonkeuken. Achterin waren een paar hokken met vleesvarkens. Pleun Nell: “Handig, de wei van de kaas kon rechtstreeks de voertrog in.”

‘Dit is de laatste keer dat we sinterklaas vieren’

Het was in 1930 dat de ouders van Pleun Nell de boerderij konden pachten. Het was een gemengd bedrijf, zoals dat destijds gebruikelijk was. Een stuk of vijf zeugen, 20 melkkoeien, rond de 70 kippen en 25 hectare grond waarvan 9 hectare akkerbouw. Twee jaar na de verhuizing werd Pleun geboren, midden in de crisisjaren, waarin de prijzen voor landbouwproducten enorm laag waren. Hij kreeg er niet veel van mee. “Het enige dat me is bijgebleven, is dat we een keer op sinterklaasavond een kapstok kregen en dat mijn moeder zei: ‘Dit is de laatste keer dat we sinterklaas vieren’. Financieel kon het gewoon niet meer.”


De bezetter had blijkbaar ontzag voor de boerenplicht

De crisisjaren waren net voorbij toen de familie Nell geraas in de lucht hoorde. “We zagen vliegtuigen en ook al wist ik niet precies wat dat betekende, ik voelde wel aan dat het niet deugde.” Niet veel later werd Rotterdam gebombardeerd, de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken. Een chaotische tijd brak aan. “Wij hadden een paard en wagen en de bezetter wilde die hebben om hun spullen te vervoeren. Ze namen mijn vader mee als bestuurder. Tegen melktijd kwam hij terug. Kennelijk hadden de Duitsers ontzag voor de boerenplicht.”

Met paard en wagen mee naar het front

Ze kregen inkwartiering van Duitse soldaten, ook van SS’ers. En nadat eerst zijn vader was ‘gevorderd’, kwam later zijn broer aan de beurt. Met paard en wagen moest hij mee richting front. De broer kwam terug, paard en wagen niet. “We hielden geen werkpaard over, de Duitsers pikten ze allemaal in. Eentje lieten ze achter, die was ziek. We noemden haar Moffie. Nadat ze beter was, hebben we er nog een poos mee gewerkt.”

Pleun Nell groeide op in een gezin met vijf kinderen. Dat hij thuis mee zou werken, was vanzelfsprekend.
Foto’s:
Jan Willem Schouten

Boerenwerk trok hem

In het laatste halfjaar van de oorlog kon Pleun niet meer naar school. Toen de oorlog was afgelopen, kon hij meteen door naar de lagere landbouwschool. Dat was niet direct zijn keuze, maar hij werd geacht thuis te komen om mee te werken. “Dat spaarde weer een knecht uit. Zo ging dat vroeger.”

Pleun vond het niet erg, het boerenwerk trok hem wel. “Vooral het akkerbouwgedeelte, dat vond ik leuker dan het rundvee.” Helaas voor Pleun was de grond beter geschikt om er koeien op te weiden. Ironisch genoeg kwam dat juist door de komst van trekkers. “We zitten hier op heel zware komklei, van die blauwe. Ploegen deden we met drie paarden, dat ging goed. Maar de trekker was zo zwaar dat de grond helemaal dichtsmeerde. De doorlaatbaarheid werd verpest.”

In 1962 trouwde Pleun met Jannie. Ze deden veel werk samen. In de herfst molk zij terwijl Pleun de vele sloten schoonde.

Van akkerbouw naar veehouderij

Toen Pleun in 1962 trouwde en het 
bedrijf overnam, vormde hij het bouwland meteen om tot grasland zodat hij meer koeien kon houden, hij groeide naar 30. De zeugenstal werd ervoor verbouwd. Met varkens had Pleun niet veel.

Hij molk al met de machine, in een ketel die onder de koe hing en die je moest leeggieten in een melkbus. Later kocht Pleun een doorloopmelker, een soort mobiele doorloopmelkstal. “De koeien stonden op een verhoogde vloer, ik hoefde niet meer te bukken om de melkstellen aan te sluiten en je molk rechtstreeks in de bussen.” In de winter reed hij alles naar binnen, ook nadat hij in 1972 een ligboxenstal had gebouwd. “Pas in 1980 kwam er een vaste zij-aan-zij melkstal.”

“Ik liep niet voorop maar ik ging er wel in mee”

Het waren allemaal ontwikkelingen die het werk makkelijker maakten en dat zag Pleun als een plus. “Ik ben geen extreme machineman”, zegt hij. “Ik liep niet voorop maar ik ging er wel in mee.”

In 1972 bouwde Pleun Nell eigenhandig een ligboxenstal. Acht jaar later kwam er een vaste zij-aan-zij melkstal in.

Vroeg begonnen met mestopslag

Alleen met mestopslag was hij er vroeg bij, maar dat was noodgedwongen. Bij een verkeersongeluk verbrijzelde zijn been. Het was nog vóór zijn huwelijk. “Ik was juist op weg naar mijn meissie.” Toen het been hersteld was, besloot Pleun nooit meer handmatig de grup achter de koeien leeg te scheppen. Hij legde er roosters op, liet de goot schuin aflopen en ving de drijfmest buiten op in een grote verzamelput. “Van daaruit pompte ik het over in twee aparte silo’s. Dat opslag ooit nog eens verplicht zou worden, had ik niet kunnen bedenken.”

Veiliger dan contant melkgeld in de melkbus

Ook op een ander gebied was Pleun er vroeg bij. Zodra het kon, opende hij een rekening courant bij de bank. Daar werd het melkgeld naar overgemaakt. “Dat vond ik veiliger dan dat zakje met contant melkgeld in de melkbus.”
Maar wat als Pleun cash nodig had? “De coöperatieve bank was tegelijk ook de voerleverancier met vertegenwoordigers. Die kwamen aan huis, later hadden ze op maandagavond spreekuur in het café. Dan kon je geld wegbrengen of meenemen, als je wat nodig had. En al je bankzaken regelen.” Pas toen Pleun 
begin 1977 het pachtbedrijf kon kopen, moest hij echt naar de bank. Niet voor cash, maar voor een financiering.

60 koeien, 120 vleesvarkens

Gaandeweg breidde Pleun het bedrijf uit, tot rond zestig koeien. Daarnaast was er nog een tak met 120 vleesvarkens. Groeien deed hij om het inkomen op peil te houden, niet om een grote boer te worden. “We wilden er gewoon goed van kunnen leven, elk jaar met de kinderen op vakantie. Dat hebben we gedaan.”

Eigenlijk hield Pleun meer van akkerbouw, maar de grond was beter geschikt voor rundveehouderij. Hij breidde uit naar 60 dieren.

Geen nieuwe biggen

Tien jaar geleden namen zijn zoon en schoondochter het bedrijf over. “Daar was ik blij mee, maar ik heb er niet op aangestuurd.”
Zijn opvolger pakte het anders aan. De vleesvarkens had hij al afgestoten. Pleun grijnst: “Dat was toen mijn vrouw en ik een keer met vakantie waren. Na het afleveren had hij geen nieuwe biggen gekocht.” Pleun was er niet boos om. “Ik vond dat hij zijn inbreng moest hebben, en hij wilde geen varkens.”

9.000 biologische legkippen

Later, na de overname, startte zijn zoon naast het melkvee een tweede tak, met 9.000 biologische legkippen. Pleun zag de veranderingen als logisch. “Mijn vader deed het anders dan ik, en mijn zoon doet het ook weer anders. Als dat niet zo zou zijn, gaat er iets niet goed.”

Pleun voor de boerderij anno nu. Vooraan het witte, voormalige bakhuis waar hij nu woont.

Schaalvergroting, regelgeving en kantoorwerk

Hoewel Pleun nog steeds af en toe meewerkt, vooral met gras schudden, is hij blij dat hij geen boer meer is. “Al die regelgeving, al dat kantoorwerk, dat is niets voor mij.” Ook de schaalvergroting ziet hij met enige terughoudendheid aan. “Het zal wel doorzetten maar of je er gelukkiger van wordt? Ik vraag het me af.”
Dat automatisering nog een vlucht zal nemen, daarvan is hij overtuigd: “Er zal vast nog heel veel gaan veranderen, maar de basis blijft dat je werkt met de natuur. Of een koe nou 5.000 liter geeft of 10.000, het is en blijft een koe.”

Meedoen aan deze rubriek? Of iemand opgeven? Mail: margreet.welink@reedbusiness.nl of schrijf naar postbus 4, 7000 BA, Doetinchem.

Beheer
WP Admin