AlgemeenAchtergrond

‘Financiering grootste uitdaging voor boer’

Distributeur Royal Reesink is een snelgroeiend bedrijf. Ceo Gerrit van der Scheer verklaart in een uitgebreid interview hoe de relatie tussen de machinegebruiker en machineleverancier verandert.

“Zo’n beursgang wens ik mijn ergste vijand nog niet toe”, verzucht Reesink-ceo Gerrit van der Scheer. Royal Reesink staat nu nog genoteerd aan Alternext, de beurs voor mkb-bedrijven. Maar die verdwijnt. Euronext is het enige alternatief. De procedures die daar bijhoren, noemt Van der Scheer frustrerend. “Zo’n prospectus alleen al is echt een crime, het kost je tussen een half en een miljoen euro. En ik ben nog nooit iemand tegengekomen die hem grondig had bekeken. Dat geld trek je als het ware zo door het putje. We waren immers al beursgenoteerd, en hebben ons altijd conform beursregels gedragen en gerapporteerd.”

Geen alternatief

Een echt alternatief was er niet. Van der Scheer: “Ja, van de beurs af. Maar die heeft tot nu toe toch gebracht wat je ervan mag verwachten. We willen groeien op een gezonde basis, niet met alleen vreemd kapitaal. Dus van geld op de plank of van aandeelhouders. Dat werkt. We hebben de laatste ­jaren ruim € 41 miljoen opgehaald. Vooralsnog gaan we dus toch naar Euronext. Maar als er een alternatief was geweest, hadden we dat gedaan.”

Reesink heeft een groeistrategie. Overnames volgen elkaar snel op. Het lijkt bijna groeien om te groeien.

“Volgend jaar zijn we 230 jaar oud. Toen wij in 2009 bij de holding startten, stond het bedrijf stil. Wij zaten in de doe-het-zelfmarkt, maar waren te klein voor het tafellaken en te groot voor het servet. We namen afscheid van bijna € 60 miljoen niet-winstgevende omzet. Die hebben we geherinvesteerd in waar we sterk in zijn, het leveren van machines voor landbouw en bouw. We hebben gekeken wat we konden doen met bestaande toeleveranciers en in aanpalende markten. Zo zijn we gaan bouwen, met als uitgangspunt dat we A-merken willen leveren. Van het een kwam het ander. Groei is geen doel op zich, het moet passen, logisch zijn en bijdragen aan de winst.”

In Nederland zijn jullie uitgegroeid?

“Bijna. We willen nog wat in de aardappelmechanisatie doen. Dat is voor ons nog te ontginnen terrein. Dat kan een overname worden of we gaan zelf een nieuw merk introduceren op de Nederlandse markt, of een nieuw product. We hebben al heel veel kennis in huis. Verder kunnen we nu, sinds de overname van Agrometius, stappen zetten in de precisielandbouw. Maar de echte groei moet uit het buitenland komen.”


Reesink is actief in Kazachstan met het bedrijf CT Agro. Wat is dat voor land?

“Het is een prachtig land, zo groot als heel West-Europa, het is een groeimarkt met grote bedrijven en veel vraag naar westerse technologie. Er zijn vooral grote bedrijven – gemiddeld 20.000 hectare – met een hang naar technologie. De graanopbrengsten zijn er 800 tot 1.500 kilo per hectare. Daar is dus nog heel wat te doen. De mensen zijn er goed opgeleid maar moeten het doen met de middelen die ze hebben. Ze gebruiken daar weinig kunstmest, en doen aan direct zaaien. Arbeidsextensief, maar wel met zware machines.”

Is Kazachstan springplank voor groei in Centraal-Azië?

“Dat zou kunnen. We zijn in Turkije ook voorzichtig begonnen, met APH (een andere Nederlandse machine­distributeur, red.). Wij gaan samen voor Kuhn Turkije ontwikkelen. Ook in Iran zien we mogelijkheden, al is dat geen makkelijke markt. Iran is tenderbusiness. Dan moet je lokaal assembleren of produceren. Dat heeft voor ons niet die potentie van Kazachstan of Turkije.”

Met de overname van Agrometius stappen jullie in de precisielandbouw en de big data. Waarom?

“Onze fabrikanten konden wel dingen meten via de hardware en de sensoren, maar de connectiviteit met de machines erachter en met 
zaken als weersverwachting, was er niet. Wij wilden het hele scala overzien en de boer gedegen advies geven. Omdat we snel stappen wilden zetten, 
kozen we voor een overname. Met Agrometius, op basis van Trimble, hebben we nu de kennis in huis van de precisielandbouw. We hadden al een netwerk met vijfhonderd dealers en vele malen meer eindgebruikers. En we hebben Kazachstan dat schreeuwt om deze ontwikkelingen.”

De Europese koepelorganisatie voor landbouwmachinefabrikanten Cema deed onlangs een oproep aan de Europese Unie om ruim baan te maken voor de digitale revolutie. Er zou onder meer een standaard moeten komen, beter internet op het platteland en uniforme regelgeving. Hoe ziet u dit?

“Ik ben het met hen eens dat er beter internet moet komen op het platteland. En uniforme regelgeving is ook belangrijk. Maar standaardisering is niet een taak van de overheid. Dat moeten fabrikanten onderling regelen.”

Moet de boer eigenaar zijn van de data die op zijn bedrijf gegenereerd worden?

“De realiteit is in ieder geval anders op het internet. Het is een groot grijs gebied. Ik denk dat het juist belangrijk is dat er zo weinig mogelijk drempels zijn en dat gegevens zo veel mogelijk beschikbaar zijn. Niet alleen van boeren, maar ook van fabrikanten.”

Verwacht u dat de affaire met Volkswagen gevolgen gaat hebben in de wereld van landbouwmechanisatie?

“Er zijn belangrijke verschillen tussen bijvoorbeeld trekkertests en de autowereld. Trekkers worden al meer in de praktijk getest. En die praktijktoets zal nog belangrijker worden. Verder zijn er niet zoals bij auto’s fiscale voordelen verbonden aan emissienormen. Maar de discussie over de geldigheid van tests en onderzoek zal er niet minder om worden. Die is er nu al, kijk bijvoorbeeld naar de mestinjectie waarvan het effect nog altijd onderwerp van discussie is.”

Wat verwacht u van robotica?

“Bij robotica krijg je eerder kleinere dan grotere machines. Kijk maar naar de maairobot. Maar als je in korte tijd veel capaciteit nodig hebt, zoals in oogsttijd, heb je daar niet veel aan. Dat is dus een beetje dubbel. Maar kijk naar Agrometius: je kunt straks de trekker zelfstandig met zijn werktuig het land op laten gaan. Je hebt eigenlijk geen bestuurder meer nodig, dat kan via je iphone. Dat is ook een vorm van robotisering, maar dan met conventionele machines.”

 

Bent u ook bang dat fabrikanten jullie als importeur straks overslaan en rechtstreeks een lijntje leggen naar de gebruiker?

“Nee. De machinefabrikant is gespecialiseerd in productie. Die denkt in aantallen, in ontwerpen. Tegelijk kan Nederland nooit zonder dealers. Boeren zijn gewend dat binnen 15 tot 20 kilometer een dealer zit. Maar je kunt niet van die dealer verwachten dat hij alles weet van die duurdere, gespecialiseerde ­machines. Wij moeten dus opschuiven in de kolom. Als een klant van de maaidorser een probleem met dat apparaat heeft, moet-ie naar ons, maar als bijvoorbeeld de band lek is of een hydrauliekslang is kapot, dan kan hij naar de dealer. Dat samenspel is heel belangrijk. De fabrikant wil die rol niet. Daar zijn we helemaal niet bang voor.”

Wat bedoelt u met die kolomverschuiving?

“Wat betreft hakselaars, maaidorsers, heel grote trekkers, zelfrijdende oogstmachines; daar heb je er maar een paar van nodig voor ons kikkerlandje. Een dealer die daar eens per twee jaar een van verkoopt, ontbreekt het aan de specialistische kennis. Zijn rol verandert dus. Dan komen wij om de hoek kijken.”

Gaan we dan naar rechtstreekse relaties tussen u als distributeur en de gebruikers?

“In de bouw en grondverzet heb je dat al. We verkopen 4.500 vorkheftrucks per jaar in Nederland, België en Duitsland. Daarvoor hebben we 350 monteurs in dienst. Dat kan omdat dat werk prima in te plannen is. Maar zo’n volume heb je in de landbouw niet. En je hebt de seizoenspieken. Dan heb je die – gespecialiseerde – dealer nodig.”

Merkt u iets van financiële problemen bij boeren?

“In de melkveehouderij ontbreekt het aan liquiditeit. Veel boeren hebben flink geïnvesteerd in grotere stallen. Nu de melkprijs tegenvalt, zien wij de betalingstermijnen oplopen. De veehouderij neemt in zijn kielzog de loonwerkers en mechanisatiebedrijven mee. In de akkerbouw ligt het anders. Daar zit je niet met die immense investeringen in gebouwen. En de akkerbouwer is meer gewend aan volatiliteit. Die blijven investeren, ook in slechte tijden, en werken met een investeringsplan.”

 

Er is behoefte aan nieuwe ­financieringsvormen, horen we rondom. Welke zijn mogelijk?

“Financiering is de grootste uitdaging. Banken schroeven kredieteisen op. Er zijn alternatieven nodig. Crowdfunding is mooi voor de bühne maar ik zie nog geen boer een trekker kopen via crowdfunding. Andere vormen waar wij mee werken zijn leaseconstructies en stockfinanciering. Vroeger werd lease een beetje misbruikt. Een deel van de korting werd in een lening met lage rente ­gestopt. De huidige leasevormen zijn gebaseerd op realiteit, met marktconforme rentes. Het mooie is dat zo object­financiering mogelijk is tot 100 procent, de bank gaat hooguit tot 60 procent.”

De gebruiker wordt steeds minder vaak de eigenaar, is dat de tendens?

“Ja. In het grondverzet is het concept ‘Huur&Stuur’ ons snelst groeiende onderdeel. Wij zeggen alles rondom een serienummer van een bepaald merk te kunnen organiseren. Leasen, huren, service, onderdelen, alles. Maar bij oogstmachines blijft de seizoenspiek een punt. Je kunt geen combine verhuren voor drie weken.”

Als je die lijn doortrekt, in hoeverre blijft een boer dan nog zelfstandig ondernemer?

“In de vorkheftruckbranche zeggen wij tegen onze klanten: moet je horen, wij nemen het park van je over. Als je tekortkomt, zorgen wij dat er een truck met een chauffeur komt. Zo zal het samenspel tussen boer, loonwerker, dealer en distributeur in de toekomst alleen maar intensiever worden. Kijk naar de mest. Er zijn maar weinig boeren die zelf iets in mest doen. Met de komst van de injectie zag je het verschuiven. Verschil met de oogst is dat je met mest meer tijd hebt. Grasoogst is weersgebonden, dat wil de boer langer zelf blijven doen.”

Beheer
WP Admin