Foto: Fritzmeier BoerenlevenOpinie

‘Zorgen om boerenzoons’

Na de oorlog waren er meer zoons die boer wilden worden dan dat er boerderijen vrijkwamen. Ze moesten wat anders, maar wat?

Wat gaat de boerenzoon worden? Die titel staat boven een bericht dat ik aantref in een krant uit 1955. Er was toen namelijk een probleem: er waren te veel zoons die boer wilden worden, meer dan er bedrijven waren. Er was zelfs een kengetal voor bedacht: opvolgingsdruk. Een getal van 1 wilde zeggen dat elke boerenzoon die een bedrijf wilde beginnen dit ook kon doen, omdat er ergens een boerderij vrijkwam. Een getal hoger dan 1 betekende dat er meer zoons dan beschikbare bedrijven waren, onder de 1 was het andersom.

Hoe groter het bedrijf, hoe hoger de opvolgingsdruk, zo bleek. Op bedrijven met meer dan 30 hectare liep op de zandgronden de druk zelfs op tot meer dan 3. Nu waren bedrijven van die omvang destijds niet veelvoorkomend, maar ook voor bedrijven van 10 tot 15 hectare was de interesse te groot in relatie tot het bedrijfsaanbod.

Bedrijven splitsen

Om al deze zoons toch een carrière als boer te gunnen, werden bedrijven regelmatig gesplitst, iets dat door de toenmalige landbouwvoorlichters werd afgeraden. Vóór de oorlog was dit misschien een optie geweest, daarna niet meer. Immers: de mechanisatie rammelde aan de poort. Met minder handen kon men meer land bewerken en dus per arbeidskracht meer verdienen. De trend dat alle boerenzoons op het eigen bedrijf emplooi vinden, was voorbij. Eén zoon kon boer worden en de rest … Ja, wat moest er met de rest? Daar ging dat artikel dus over.

Het was iets waar goed over diende te worden nagedacht, want een beroep koos je niet licht, je moest er ‘minstens tot het jaar 2000 mee vooruit kunnen’. Dat was toen iets voor heel in de verte.

‘Op de maatschappelijke ladder stonden boerenzoons verder van de burgemeester af dan hun ouders’

Natuurlijk hadden ouders zorgen over dit alles, want boerenzoons die thuis niet aan de slag konden, trokken naar de stad. De bedoeling was dat ze daar een ‘aanzienlijke positie’ zouden verwerven. Onderzoek wees echter uit dat dit meestal niet lukte. Hun landbouwopleiding bleek in de stad van weinig nut, zodat ze veelal werk kregen waarvoor alleen lagere school al voldoende was. Op de maatschappelijke ladder stonden ze verder van de burgemeester af dan hun ouders en dat was een bittere pil.

Het was daarom zaak al tijdig na te denken over een passende opleiding voor de jongens van wie al vroeg duidelijk was dat ze geen boer konden worden. Goede kansen waren er in de bouw, de aanleg van wegen en cultuurtechnische werken en de industrie. Dat alles was booming in de jaren na de oorlog. Je kon het ver schoppen, afdelingschef was zeker mogelijk, mits je een technisch diploma op zak had.

Geen opvolgingsdruk meer

Inmiddels ligt het jaar 2000 ruimschoots achter ons. De hoge opvolgingsdruk van toen, is er niet meer. Veel boerenzoons van nu willen, om allerlei redenen, geen boer meer worden. Dat is misschien jammer, maar het is wat anders dan dat het niet kán.

Beheer
WP Admin