Foto: ANP BoerenlevenAchtergrond

‘Met de zeug liep ik over de weg naar de beer’

In hun jeugd was het meeste werk nog handwerk. Toen ze zelf boer werden, gingen ze specialiseren, uitbreiden en mechaniseren. Ze werden zo de grondleggers van de huidige agrarische bedrijfsvoering. Zo ook Jan Wolters.

In de hal hangt een foto die laat zien hoe het vroeger was: een boerderij met rieten dak, een houten schuur, een hooiberg en een grote moestuin. Ernaast een foto van later datum. De hooiberg is weg, het huis is nieuw gebouwd, de schuren zijn vervangen door moderne stallen. Het bedrijf waar Jan Wolters (71) is geboren en getogen, heeft een onvoorstelbare ontwikkeling doorgemaakt.

Het begon in 1903 toen Jans opa een stuk grond kocht en een gemengd bedrijf startte. Toen Jan een klein jochie was, waren er acht koeien, 100 kippen en twee zeugen. De biggen werden soms zelf afgemest en soms verkocht. De verkoop ging niet op gewicht maar per koppel. “Je zette een advertentie in de krant: ‘Te koop, toom biggen’, en daar kwamen dan mesters op af. Vervoer ging in een stortkar waar je ook mest of knollen in deed. Die had namelijk hoge randen.”

Beweeg over de iconen voor meer informatie en foto’s.

Graanschaarste

Uitgekiend mengvoer was er nog niet. “Bij ons kregen ze onder andere rogge en gerst. We verbouwden dat zelf en lieten het bij de molen tot meel malen.”

Toen in de oorlog graan schaars werd, schreef de overheid voor dat granen vooral voor menselijke consumptie moesten worden gebruikt. Voor varkens was er dus minder beschikbaar, vandaar dat het aantal te houden dieren moest krimpen. “We kregen een vergunning voor het aantal varkens dat was toegestaan.” Jan heeft nog een afschrift waarop staat dat ze één zeug mochten houden en daar twee tomen biggen bij mochten fokken. “Dat waren eigenlijk ook al een soort productierechten.”

Het bedrijf zoals het er heel vroeger uitzag. Met wat akkerbouw, koeien, kippen en twee zeugen. - Foto's: Jan Willem Schouten

Het bedrijf zoals het er heel vroeger uitzag. Met wat akkerbouw, koeien, kippen en twee zeugen. – Foto’s: Jan Willem Schouten

Ondermelk in rantsoen

Een paar jaar na de oorlog was er weer genoeg graan, ook om te voeren. Het rantsoen werd aangevuld met ondermelk. “We leverden melk aan de fabriek, de melkrijder bracht ondermelk mee terug.” Jan herinnert zich wat een vieze boel dat werd. “De troggen roken zuur en het stikte van de vliegen in de stal.”

Verder kregen de varkens gestoomde aardappelen. “Daar had de werktuigenvereniging een speciale stoommachine voor, met grote ketels die met briketten werden gestookt. Aardappelen die niet geschikt waren voor de verkoop, werden ter plekke gaar gestoomd en ingekuild.” Verder vraten de zeugen wat ze buiten vonden. Een paar uur per dag liepen ze in de boomgaard.

De varkens kregen rogge en gerstemeel, gestoomde aardappelen, ondermelk en verder wat ze buiten nog opscharrelden.

De varkens kregen rogge en gerstemeel, gestoomde aardappelen, ondermelk en verder wat ze buiten nog opscharrelden.

Al vroeg hielp Jan mee, want werk was er genoeg, ook voor kinderen. “In de winter hielpen we met stoppelknollen plukken. Soms was het zó koud dat je vingers half bevroren. Het loof en de knollen werden gebruikt als vers voer voor de koeien.”

Naar de beerhouder

Een ander werkje dat Jan als kind mocht doen, was met de zeug naar de beer gaan. “Niemand had destijds een eigen dekbeer. In de buurt zat een beerhouder en daar liep je heen, gewoon over de weg. Met een stok tikte je de zeug op de schouder om haar te sturen, en als ze gedekt was, liep je weer terug. Tenzij de zeug nog niet goed genoeg berig was, dan bleef ze een paar nachten bij de beerhouder. Die rekende dan ook voergeld.”

‘Infecties gingen makkelijk rond, ook varkenspest en MKZ. Het hoorde erbij’

Later ging de beerhouder met zijn beer langs de boeren. “Wie een berige zeug had, liet hem komen.” Dat op die manier infecties makkelijk van bedrijf naar bedrijf gingen, was ingecalculeerd. “Dat hoorde erbij.” Ook varkenspest en mond-en-klauwzeer gingen makkelijk rond. “Dan hing er weer ergens een bordje aan de weg: pas op, varkenspest. Zo’n bedrijf werd geruimd, dat deden ze ook toen al.”

Jan schakelde als een van de eersten over op groepshuisvesting. Het systeem beviel van begin af aan goed.

Jan schakelde als een van de eersten over op groepshuisvesting. Het systeem beviel van begin af aan goed.

Andere huisvesting

Niet alleen voeding en fokkerij gingen vroeger heel anders, ook de huisvesting leek niet op de huidige. “In mijn kindertijd lagen de zeugen op stro. In de kraamhokken lagen ze in ‘kevies’. Dat waren verplaatsbare kraamboxen. Een paar weken na het biggen brak je ze af om ze in een ander hok weer op te zetten. Ze waren vooral om doodliggen van biggen te voorkomen, want dat speelde toen ook al.

Net als het castreren van beertjes. Eens in de zoveel tijd kwam mijn opa langs met zijn scheermes. De biggen wogen soms al 23 kilo, het was een heel gedoe.” De huidige verplichting om eerst te verdoven vindt Jan maar niks. “Het duurt even voor het gas werkt en intussen liggen ze daar maar te schreeuwen. Gelukkig zijn wij gestopt met castreren, omdat we leveren voor ‘Varken van Morgen’, een dier- en milieuvriendelijk concept.”

In de kraamstal zaten zeugen op stro en aan de band, om doodliggen te voorkomen.

In de kraamstal zaten zeugen op stro en aan de band, om doodliggen te voorkomen.

‘Als ik ooit weer varkens op stro moet houden, dan stop ik ermee’

De vleesvarkens lagen vroeger, net als de zeugen, op stro. Een houten balk scheidde het nest van de mestplek die schuin afliep in een goot. “Elke dag moest die uitgemest worden. Een werk! Ik heb altijd gezegd: als ik ooit weer varkens op stro moet houden, dan stop ik ermee.” Dat gebeurde niet.

In 1976 nam Jan het bedrijf over. Het eerste wat hij deed was het werkpaard vervangen voor een trekker. “Ik had niks met paarden.” Vrij snel daarna breidde hij de varkenstak uit, waarbij de varkens op roosters kwamen te liggen. In 1979 zette hij een ligboxenstal voor 30 koeien. Uitbreiden deed hij niet om groot te worden of om een voorloper te zijn, Jan wilde vooral bijblijven en het bedrijf up-to-date houden.

Voeren ging met de hand, in kiepbakjes die allemaal tegelijk in de trog konden worden omgekiept.

Voeren ging met de hand, in kiepbakjes die allemaal tegelijk in de trog konden worden omgekiept.

Halfautomatisch voeren

Zodoende gingen dragende zeugen aan de band, een systeem dat in de jaren tachtig algemeen gangbaar was. “Ze kregen een schoftriem om, die met een anker in de vloer vastzat.” Daarna kwamen er meer voerligboxen.

Voeren ging halfautomatisch, via bakjes. Die waren met één beweging allemaal te legen, zodat alle dieren tegelijk konden vreten. “Tijdens het voeren deed je met een kiloschep de bakjes meteen weer vol voor de volgende ronde. Dan schreeuwden ze niet en in intussen deed je de diercontrole.” Later schafte Jan dosators aan, die met een vijzel automatisch werden volgedraaid.

In de jaren 80 was het gangbaar om zeugen aan de band te houden. Ze hadden een schoftband om, die aan een vloeranker zat.

In de jaren 80 was het gangbaar om zeugen aan de band te houden. Ze hadden een schoftband om, die aan een vloeranker zat.

MKZ-uitbraak

Het bedrijf schakelde over op groepshuisvesting en breidde uit naar 200 zeugen. Alles floreerde, tot in 2001 MKZ uitbrak. “Wij zaten hier in de entdriehoek. Onze dieren zijn nog wel geënt, maar later toch allemaal geruimd.”

John, Jans zoon die het bedrijf voort zou zetten, besloot opnieuw op te starten, maar dan met melkgeiten. Ze begonnen met 500 dieren en ruilden die later in voor een grotere geitenstapel die vrij was van de ziektes CL én CAE. Wederom sloeg het noodlot toe, de melk bleek antistoffen tegen Q-koorts te bevatten. In 2009 moesten alle drachtige dieren worden geruimd. De overige geiten kregen een levenslang fokverbod opgelegd. “Daar konden we dus niets meer mee, daarom zijn we ermee gestopt.”

‘Ik denk dat het ooit verplicht wordt zeugen los in het kraamhok te houden’

Opnieuw werden de bakens verzet, de focus verschoof naar het varkensbedrijf. In 2015 kwam er een stal bij voor vleesvarkens, zodat ze gesloten zouden zijn. De geitenstal werd caravanstalling.

De afgelopen decennia zag Jan het bedrijf veranderen. Het einde is volgens hem nog niet in zicht. “Ik denk dat het ooit verplicht wordt zeugen los in het kraamhok te houden. Er zijn systemen in ontwikkeling waarmee dat goed te doen is.”

De nieuwe vleesvarkensstal is in 2015 gezet. De dieren worden volgens het concept Varken van Morgen gehouden.

De nieuwe vleesvarkensstal is in 2015 gezet. De dieren worden volgens het concept Varken van Morgen gehouden.

Dit artikel is te lezen in Boerderij 31 van dinsdag 2 mei en is onderdeel van de rubriek Grondleggers. Ook meedoen aan deze rubriek? Mail naar margreet.welink@proagrica.com.

Beheer
WP Admin